De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 35]
| |
Angst.
| |
[pagina 36]
| |
De wangen nat bezwalkt, en 't hoofdhair gants verward!
Ik zie u radeloos de handen samenwringen,
Verwoed voor 't voorhoofd slaan en kloppen op de borst:
De losgerukte vlecht om hals en schouders springen,
En 't zuiver boezemschoon door traan op traan bemorst!
Dit denkbeeld volgt me alom, staat eindloos voor mijne oogen;
'k Verdruk 't, het komt weêr op, en maakt mijn zinnen buit:
't Vermeestert, 't sleept my weg: ik wil uw tranen drogen,
Schiet toe, en strek me, als woest, naar uwe omhelzing uit.
'k Grijp toe, en vat de lucht, die uitwijkt aan mijne armen,
Herken 't bedrog van 't hart, doch des niet meer gerust;
En 't snorren van den wind wordt in mijne ooren, kermen;
De regen, reutlend bloed, dat om my henen gutst!
Het zelfde beeld keert weêr, en 'k hoor uw boezem schreien!
Ik ijs, en poog mijn hart van 't schriktafreel te ontslaan.
'k Laat een gedwongen oog door 't wolkgespansel weien;
't Zweeft om, en wordt bepaald door gindschen Oceaan.
'k Hoor, dunkt my dan, den storm met nieuw gebulder loeien;
De golven, 't schuimend hoofd verbrijzlen op een rots:
Het opgezette bloed brengt flux mijn brein aan 't gloeien,
En 'k zie, 'k gevoel me er by, en midden in 't geklots.
Dan wordt mijn koets een boot, en zwarrelt door de baren,
Van golf op golf bestookt, naar vrykeur van den wind.
Dan stroomt my 't bloed terug, en stalt het in mijne aâren:
Dan voelt mijn hart u weêr, en hoe het u bemint.
Dan grieft, dan moordt het zich door duizenden verwijten;
En ziet in elke golf den dood, die op my grimt;
Op de eerste, op elke klip, mijn kiel in stukken splijten:
En geeft het op aan de angst, die hoog en hooger klunt.
't Vertwijfelt aan 't behoud, aan uwe tederheden,
Zich-zelf, zijn eigen min: en grouwelt van 't bestaan:
't Schreit aarde en hemel toe, en siddert van zijn beden;
En, moede en ademloos voert mijn gespan my aan.
Op een rijtuig.
|
|