De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 23]
| |
Aan Odilde,Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 24]
| |
Is dat hart in al zijn plooien,
Is die borst, die 't in zich sluit.
Vlekloos! zuiver! onbezoedeld! -
Ik herhaal het, Hartvriendin!
Ja, zoo hebt ge 't my doen kennen:
Loutere onschuld heeft het in. -
Loutere onschuld -! ô Aanbidbre!
Welk een monster, die dat goed,
Die dien schat er aan ontweldigt!
Wee den onmensch, dit dat doet!
Wee den snoodaart, den verwaten',
Wiens verleidend kunstbeleid
Afgerecht op zielverderving,
Aan die onschuld lagen spreidt!
Wee den mond, d' onzaalge lippen,
Uit wier al te vrije taal
In uw borst een zaad mocht wortlen,
Waar zy bang door adem haal!
Wee de hand, wier schaamtloos dartlen
Uw verbeeldingskracht besmet
Door onkuische hersenbeelden,
En uw ziel in onrust zet!
Wee, ja drie- en honderdvoudig!
Wee dat diepverpest gemoed,
Dat die kalmte u tracht te onttrekken,
Die u de onschuld aâmen doet!
Schoone! ja, ondenkbre weën,
Storten op dat schuldig hoofd
Duizendduizendwerf verdubbeld,
Dat uwe onschuld u ontrooft!
Deugd, het wezen van uw wezen,
Haar, waar ge in, en door, bestaat,
Die in uwen boezem ademt,
In uw kloppend harte slaat;
Haar, die ik in u aanbidde,
En, had ik haar nooit gekend,
In u leeren zou te minnen;
Haar is de onschuld ingeprent.
Zy draagt dien gewijden stempel
| |
[pagina 25]
| |
Op uw blozend voorhoofd om,
Licht en schittert uit uwe oogen,
Heeft uw hart ten heiligdom.
Gaat, ontziet het, Ongewijden;
Wijkt, weêrhoudt uw' stouten tred,
Eer de straf dier heiligschennis
U den snooden kruin verplet!
Wijkt -! Ook gy, mijn wufte zinnen,
Zoo ge u-zelven ooit vergeet,
Zoo gy 't immer zoudt belagen,
Wijkt, of vindt de wraak gereed!
Lippen, oogen, handen, vingren,
Tong, en boezem, hebt ontzag!
Wees vervuld van heilgen eerbied,
Al wat hier genaken mag! -
Maar wie nadert hier dan veilig,
Wie ontwijdt dit outer niet,
Als hy hier zijn hulde neêrlegt,
Hier zijn tedere offers biedt?
Liefde, - teedre, ware liefde,
Die en deugd en onschuld is!
Zy mag alles, heiligt alles,
Zonder misdrijf voor zich-zelve,
Zonder 's braven ergernis.
1784.
|
|