De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijDe Hulk.Ga naar voetnoot*ô Navis, referuut in mare te novi
Fluctus. -
Horatius.
Wat doet ge, ô Hulk, waarin wy drijven,
By 't slingren van dees wareldzee,
Daar vaste wind noch stroom uw klettrend zeil mag stijven,
Noch regelen uw koers naar de onbekende reê!
De stormen bruischen om uw boorden
En mengen lucht en zwerk aan 's waters holle baan,
Gedreven van het buldrend Noorden,
Ter alverdelging opgestaan.
Met ramm'lend wand en takels gierend,
| |
[pagina 331]
| |
Buigt mast en steng zijn kranken top,
Den half verscheurden wimpel zwierend;
En de afgrond, tot verwoesting tierend,
Spart muil en kaken zwelgziek op.
Geen stuur vermag den boeg te dwingen,
En de afgescheurde roerpen draait
In ongewisse wervelkringen
Met elken stormruk die er waait.
De zee beklimt met duizend golven
Uw meer dan half verbrijzeld dek;
Uw kiel, doorboord met lek by lek,
Van 't bruischend meirschuim overdolven,
Versplintert onder 't stroomgeklots
Op punten van verborgen rots.
ô Keer! wend om! - Ach, mocht gy keeren!
Maar neen, daar is geen wenden aan
In 't klaatren van dees noodorkaan,
Om d' ondergang der hulk te weeren;
Geen andere uitkomst, dan vergaan!
Daar zit ge vast in volle branding:
Ach, scheen voor 't minst een hoop van stranding
Een kans van redding aan te biên,
En mocht ge naakt op 't barst der klippen
Met dood in 't hart en op de lippen,
't Bestelpen des verderfs ontvliên!
Maar neen, daar is by 't aaklig donker
Aan 't firmament geen stargeflonker,
Geen uitzicht in dees zwarte nacht;
Geen tweelinglicht van uit den hoogen
Spelt redding aan de starende oogen;
't Is alles hulpelooze klacht!
En gy, wat doet ge, schepelingen
In 't hart van dees afgrijsbren nood!
Verkwist ge in woest en dartel zingen
't Nog oovrig oogenblik van redding uit de dood?
Ziet toe, schiet toe, en strijkt de zeilen,
En grijpt de roeispaan (nog is 't tijd,)
| |
[pagina 332]
| |
En 't schietlood om den grond te peilen!
Een oogenblik vertraagd, en 't leven gaat ge kwijt!
Of meent ge in dol brooddronken dartelen
't Noodlottig oogenblik te ontspartelen? -
Ach, mocht gy 't! Maar helaas! die 't oog moedwillig sloot,
Dien blijft geen redding meer, geene uitkomst in den nood.
1829.
|
|