De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijBede.Ga naar voetnoot*- - - Nec turpem senectam
Degere - - - - - - -
Horatius.
Wat zou de Dichter van zijn' God
Op aard verlangen voor zijn lot?
Waar zou zijn vurig hart om smeeken?
Geen milde veldoogst die de last
Des Weissels in zijn schuren tast,
Of wat de Zeeuwsche klei mag kweken.
| |
[pagina 155]
| |
Geen rijkbevolkte runderstal:
Geen lusthof in het Eemerdal,
Of waar de Vecht het Gein omkronkelt.
Geen elpenbeen van 't Indiesch strand,
Of goud, of hellen diamant
Waar in de zon door 't water vonkelt.
Lees druiven van den wijngaartrank,
Wien 't lot den dartlen godendrank
Op eigen heuvelen deed groeien,
Op dat hy, voor den roof van 't West,
In schitterend kristal geflescht,
Den rijkaart in den mond moog vloeien!
Trotseer' matroos in hulk of boot
Des afgronds onbetrouwbren schoot,
Om 't geen de weelde maakt van 't leven!
Verzadig' my de onkostbre beet
Van 't brood, bevochtigd met mijn zweet,
En, God, in Uwe gunst gegeven!
Maar schenk, ô schenk my rust daar by,
Benijdingloos en kommervrij!
Maar ô, behoed mijn brein voor 't dwalen,
En laat, aan 't einde van mijn baan
Mijn grijsheid, met geen smaad belaân,
Maar zonder smet, ten grave dalen.
Dit, God, dit smeekte ik vroeg en spaad!
Met kindertraantjens op 't gelaat;
By 't eerste jonglings krachtontwaren;
Dit, man; dit grijzaart; en ô Gy
Die alles gâslaat wat ik lij,
Zoudt Gy my thands tot oneer sparen!
| |
[pagina 156]
| |
Neen, ruk me, ô Godheid, naar het graf;
Neen, breek dit taaie leven af,
Waar geest en lichaam in bezweken;
Eer de onrust van dit wagglend hoofd,
Door zoo veel lijdens afgesloofd,
In kindschen waanzin uit moog breken!
Horatius van verre gevolgd.
1810.
|
|