De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 138]
| |
De najaarvliegjens.Ga naar voetnoot*Als een vijgenklomp zoo dichtjens,
Met de leedtjens en gewrichtjens,
Poot aan pootjen vastgehaakt,
Wacht gy, teder najaarvliegjen,
Ingeslapen zonder wiegjen,
Tot de Lentezon genaakt.
Rust vrij van uw eerste woelen.
Stel genieten en bedoelen
Tot het rijpend voorjaar uit.
Kindschheid, ja, moet argloos spelen;
Jonglingschap moet krachten telen:
Wee, die deze neiging stuit!
Wy, verdwaasden, wy, wy prikkelen
Tot een tijdiger ontwikkelen,
't Ware tijdperk van de rust:
Vullen 't kinderhoofd met zorgen
Door het angstig woord van morgen,
Vijand van de ware lust!
Wy, wy wijzen onze knapen,
In den dommel ingeslapen
Van een heden dat steeds duurt,
Op geleerdheid, rang, en schatten,
Leeren ze, in de lucht te vatten,
En het wordt zoo hard bezuurd!
| |
[pagina 139]
| |
Vrienden! stoort den goeden jongen,
Aan den rinkelstoel ontsprongen,
In zijn kindsche droomen niet.
Laat hem spelen, laat hem leeren;
Maar verwek hem geen begeeren
Naar het geen hy kent noch ziet.
Dwing hem niet, voor uit te loopen,
En, met boezemblakend hopen,
Aan den mannelijken dag
Dat geluk te willen borgen,
Dat men in den schoot verworgen,
Niet door drift vervroegen mag.
Dwing hem 't ongenoten heden,
Eens verwaarloosd weggegleden,
Niet wanhopig na te zien,
Als hy in de late jaren
Onherstelbaar zal ervaren
Wat een schat hy weg liet vliên.
Dwing hem niet, met natte wangen
Dan het leven aan te vangen,
Als het eind verschenen is,
En tot juist zoo lang te beiden
In een lastig toebereiden,
Dat hy 't onherroepbaar miss'.
Leer hem niet dat uur beklagen,
Dat in de uchtendstond der dagen
Al 't geschapendom verkwikt;
En de hersens af te sloven
Met der Nacht een rust te ontrooven,
Tot verademing geschikt.
| |
[pagina 140]
| |
Laat hem spelen om te spelen,
't Argloos hart ook argloos streelen
Met het voorwerp dat hem treft!
Laat hem leeren om te leeren,
Niet de kennis reeds begeeren,
Eer hy wat zy is beseft!
Niet zijn borst om beter kwellen,
Zonder dat hy prijs zou stellen,
Op zijn werkelijk bezit!
Stel hem in zijn kindsche pogen
Niet dat verre doel voor oogen,
Dat de hersens slechts verhit!
Laat het zaadtjen, laat het kiemen
In des aardrijks kouterstriemen,
't Zal ontspruiten op zijn tijd.
Wat toch baat het oogstvervroegen,
Zoo gy voor uw ijdel zwoegen,
Niet dan leege halmen snijdt!
Knaapjen, nuttig u die dagen,
Die gy vruchtloos weêr zult vragen,
Als gy man en wijsgeer wordt.
Al wat aardsche wijsheid gaarde,
Lieve knaapjen, schiet in waarde
By uw kinderspel te kort.
1808.
|
|