De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 95]
| |
's Levens lust.Ga naar voetnoot*Laat ons eten en drinken: want morgen sterven wy. Smaken wy de vreugd van 't leven!
Morgen vraagt het graf zijn buit!
't Is ons heden nog gegeven:
Morgen heeft de wellust uit!
Dartlen, zwelgen, en genieten
Is het goede dezer aard!
Wat wy eenmaal achterlieten
Is geen bloot herdenken waard!
Dronkenschap van lust en weelde,
Anders heeft het leven niet:
Wat men anders zich verbeelde,
't Is een schim die voor ons vliedt!
Smoren zorgen en verdrieten
In de feestvreugd, in den wijn!
Drinken, zwelgen, en genieten,
O dit heet gelukkig zijn!
Blijde scherts en dartle lonken,
Troetellusten van de jeugd,
Mogen ons het hart ontvonken!
Immers leeft men voor de vreugd!
Slaapt in feest- en vreugdemalen,
In den schoot der dartle min,
By het schuimen der pokalen,
Aan de borst der wellust in!
| |
[pagina 96]
| |
Kranst het hoofd met frissche rozen!
Gloeit uw wangen van de most!
Die den tijd verroekeloozen,
Weten weinig wat hy kost.
Leert den weg met bloemen spreien
Op het moeizaam levensspoor!
Zuist in huppelende reien
Al zijn ongenoegen door!
En wanneer gy, zat van woelen,
Van de lust verstompt en moê,
't Nijpen van den dood zult voelen,
Lach hem dan wellustig toe!
Speel dan nog den onvervaarde,
Breek uw feesten zingend af!
Zeg: ik had mijn deel op aarde!
En zink vrolijk in het graf!
Ja, gewis, wy willen leven!
Morgen vraagt het graf zijn buit!
't Is ons heden nog gegeven!
Morgen heeft de wellust uit!
Maar dat morgen, lieve Vrinden!
Maar die stond die ons verbeidt,
Die die vreugde moet verslinden!
Maar dat graf vol gruwzaamheid!-
Ach! daar legt het hoofd zich neder
In een' stooreloozen nacht;
En geen ochtend wekt ons weder!
O die peuluw is zoo zacht! -
| |
[pagina 97]
| |
Maar het tijdstip van ontwaken,
Dat dien nacht vervangen zal,
En de grafkuil open maken
Op het jongst bazuingeschal! -
Ach! dat licht wil nimmer dagen:
't Vratig graf verteert zijn vangst.
Na de dood geen nieuwe plagen!
In de dood geen stof tot angst! -
Maar wat kan die dood verslinden?
Dit mijn stoffelijk gewaad!
Hoe vermag hy dat te ontbinden,
Dat zich niet verdeelen laat?
Doch het waar volkomen sneven!
Is uw hart daar meê voldaan?
Vraagt gy anders niets van 't leven,
Dan geweest zijn en vergaan?
Voelt ge dan geen andre zaden,
Die daar kiemen in uw borst?
Is het aas te zijn der maden,
Alles waar uw hart naar dorst?
Voelt dat hart zich niet gedreven
Naar een edeler genot?
Naar een aanzijn meer verheven?
Naar een gants verschillend lot?
Walgt ge niet van 't nietig woelen
In dees aardschen kring omperkt?
Voelt gy anders geen bedoelen,
Dat uws ondanks in u werkt?
| |
[pagina 98]
| |
Zoudt ge u die bestemming kiezen
Tot een bloote dierlijkheid,
En gewillig dat verliezen,
Wat u beters waar bereid?
Stond de keus in uw vermogen:
Stof, of eindelooze Geest;
Zoudt ge niet naar 't duurbre pogen?
Sneven willen met het beest?
Zegt my dit, verdwaasde menschen;
En, hebt ge eens uw hart doortast,
Geeft u over aan uw wenschen!
Gaat dan, kuntge, zwelgt en brast!
1805.
|
|