De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 75]
| |
't Lichaam.Ga naar voetnoot*Als een borduursel gewrocht.
david.
ô God, hoe lijdt, hoe krimpt, dit zwakke samenstelsel
Van overspierd, dooraârd, met huid bekleed gebeent',
Zoo slechts een kleene wond of scheuring of ontvelsel
Geen deksel voor 't gevoel der scherpe lucht verleent!
Hoe hangt dit weefsel saam van saamgeronnen draden! -
Hoe grijpt het al in één, sluit af wat hindren mocht! -
Doet wat verharden kon in zachten waassem baden; -
Voedt, wat zich afslijt, aan, met krachtherstellend vocht; -
Schenkt stevigheid aan spier en vezel, doet ze zwellen,
En prikkelt het gevoel tot zelfbehoud door smart;
Geeft hersensbeelding kracht om beelden voor te stellen,
En zinlijk med-gevoel aan 't samenwringend hart! -
Hoe melkt, in zachten gloed, een ongevoelig kleinzen
't Herstellend voedselsap tot onderhouding uit;
Scheidt al het nutlooze af; - verpoost het moeizaam peinzen
Door sluimring, uit wier rust een nieuwe kracht ontspruit!
Hoe wonderbaarlijk is dat vormsel waar we in leven,
't Geen 't zichtbare, in ons oog met lichtpenseelen maalt,
't Gehoorvlies trillen doet by 't schomm lend luchtstroombeven,
Gevoel, en reuk, en smaak, verscheidenlijk bepaalt! -
Het vloeiend zenuwvocht naar d' oorsprong op doet rijzen
En 't brein verstendigen van 't geen elk deel weêrvaart! -
Den stroom des bloeds vernieuwt door 't ingewand te spijzen,
En 't menschdom voortplant als een veldgewas der aard! -
Den adem, aan de borst, den levenswel aan 't harte
Geëigend, steeds verfrischt, en door hun buizen drijft! -
Voor letsel 't wrak gestel steeds waarschouwt door de smarte,
En elke nooddruft door haar eigen prikkel stijft!
| |
[pagina 76]
| |
aant.Wie kan zich-zelven, wie zijn eigen zijn gevoelen,
En valt aanbiddingvol niet voor den Konstnaar neêr?
Wat kan zijn roeping zijn? wat, dat hy wierd, bedoelen,
Zoo 't niet ten tuige strekt van 's Allerhoogsten eer?
Ja, Almacht, U zij lof uit hart en ingewanden!
Uit elken vezeldraad des lichaams dat me omhult!
Ja dankend heffe ik 't hart by de opgeheven handen
Tot U die 't geen Gy wrocht ook onderhouden zult.
1827.
|
|