De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 464]
| |
Toevlucht.Ga naar voetnoot*Psalm IV, 2. Verhoor mijn smeeken, God van recht!
Gy die me uit angstig hartbeklemmen
Den dankbren Lofzang aan deedt stemmen;
Verhoor, zie neder, en beslecht!
Hoe verr' gaat, Boozen, uw vermeten,
By wie my de eer tot laster strekt;
Die 't reine met uw gif bevlekt?
Gy, op uw dwarrelwolk gezeten,
Erkent Gods vrijmacht! ja, erkent
Den vrijen keur van Zijn genade,
Die met geen stervling gaat te rade
Wie ijdlen waan voor wijsheid vent!
Hy kent Zijn keurling, hoort diens smeeken;
Verwerpt niet die zich-zelv' verzaakt,
Zijn hart als Godonteerend wraakt,
Voor 's Hoogsten heiligheid bezweken.
Ontroert, rampzaalgen! denkt het na
In stille nacht, op 't eenzaam bedde:
Wie is 't die me uit uw klaauwen redde,
En in wiens hemelschuts ik sta?
Legt af uw blinde en dartle woede,
En offert een verbrijzeld hart,
Doorvlijmd van die gewetenssmart,
Die krimpt voor de opgeheven roede;
En hoopt geen andren steun dan God;
Hem, de eenige algenoegzame ader
Van 't leven, de Eeuwige, aller vader!
| |
[pagina 465]
| |
aant.Daar is geen ander heilgenot.
Geen menschenkracht, geen slijk der aarde,
Waarin men 't heil zoo blindlings zoekt,
(Vertrouwen, door Gods stem vervloekt!)
Verdoolden, heeft gewicht of waarde.
Neen, lichte Uw aanschijn ons, ô Heer!
Bestraal ons met genadige oogen,
Vervuld van 't Godlijk mededogen;
Ons hart vereischt en vraagt niets meer.
Gy hebt me in 't hart meer vreugd geschonken,
Dan andren als hun de overvloed
By graan- en wijnoogst zwelgen doet,
Van dartelheid en weelde dronken.
Ik slaap in vrede des gemoeds,
Want Gy, ô God, mijn zielsontfermer,
Gy stelt een wachter en beschermer
Aan 't hoofd van mijne legerkoets!
1826.
|
|