De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijZang des verdrukten.Ga naar voetnoot*Psalm XCIV. Treed, God der wraak, treed blinkend op!
ô Gy die de aarde richt:
Verschijn in 't schittrend bliksemlicht,
En plet den overmoed den kop
Die, roekloos stout op eigen kracht,
Uw mogendheid veracht!
| |
[pagina 466]
| |
Hoe lang ô heer, zal de onverlaat,
Hoe lang dat godloos rot
Wier hart Uw heiligheid bespot,
Hoe lang dat lastrend slangenzaad
Nog dartlen in triomfgeluid,
En braken gruwlen uit?
ô God, zie op Uw erfdeel neêr,
Verbrijzeld onder 't juk;
Versmoord in zielendwang en druk!
Uw volk, Uw eigendom weleer!
De Weeûw en 't vruchtjen van heur schoot
Valt prooi aan Hel en Dood.
Strekk' vrij de onwraakbre Kindervrind
Zijn hand naar 't telgjen uitGa naar eind1;
De Moloch eischt het zich ten buit,
En 't Godverzakend dwangbewind
Verpest, in spijt van Oudrensmart,
D' onnoozle 't bloed, verstand, en hart.
God, zeggen ze in hun dollen waan,
De Almachte merkt het niet;
Het oog dat alles overziet,
Schouwt geen verplettend volk meer aan.
Doch beeft, ontzinden! heft het oog
Van uit uw poel omhoog!
Mist hy die de ooren vormt, gehoor?
Gezicht, die 't oog formeert?
Hy, die den stervling wijsheid leert!
Die aller volken lot beschoor!
Die 's menschen denken eer 't ontstaat,
In 't hart reeds gadeslaat!
| |
[pagina 467]
| |
Welzalig, heer! wien gy kastijdt,
En met uw heilleer drenkt;
En rust by 't leed der tijden schenkt,
Tot de aard voor 's boozen voeten splijt,
Wanneer zijn opgehoopte schuld
De maat des kwaads vervult!
Gy die Uw volk, Uw eigendom,
Het uitverkoren zaad,
Niet eeuwig van Uw gunst verlaat,
Keert eenmaal tot Uw erf weêrom!
Uw oordeel wordt door 't Recht betuigd,
En elk oprechte juicht!
Wie weert van my de snoodaarts af?
Wie trekt zich mijner aan?
Had de Almacht my niet bygestaan,
Mijn woning ware 't eenzaam graf.
Maar 'k riep by 't wanklen van mijn voet;
Hy hoorde; 'k was behoed.
Ja, greep my de angst der lijdens-smart
Om 't peinzingvol gemoed,
De troost van Uw genadevloed
Verkwikte 't ademechtig hart:
Geen gruwelsmedend, doemziek rot
Vindt steunsel by mijn God.
Neen, Hy was my tot burcht en rots,
Ten toevlucht in 't geweld;
En biedt, hoe 't hart der boozen zwelt,
Aan al hun woede en woeling trots.
Hy keert het onrecht op hun kruin,
En delgt hun macht tot puin.
1826.
|