De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijAan God.Ga naar voetnoot*Eer de bergen geboren waren, en Gy de aarde en de wareld voortgebracht haddet; ja, van eeuwigheid, tot eeuwigheid, zijt Gy God. ô God, eer 't aardrijk was gegrond,
Eer Ge al wat eenmaal niet bestond
Uit niet beriept in 't wezen;
Eer de aanvang was van plaats of tijd,
Waart Ge alles wat Gy heden zijt,
Oneiudig, nooitvolprezen!
En dan, als van 't gesloopt Heelal
Geen spoor meer over wezen zal,
Zult Gy de zelfde blijven.
Uw Grootheid en uw Wonderkracht
Verhult geen ondoordringbre nacht;
Is door geen perk te omschrijven.
Gy zijt -! En niets bestaat als Gy! -
En aarde en hemel gaan voorby,
Als dampen die verdwenen.
Hun zijn is als de ontleende glans
Der wolken aan den hemeltrans,
Van 't licht der zon beschenen.
| |
[pagina 18]
| |
Gy zijt al 't geen Gy eeuwig waart,
Behoeft noch hemelheir noch aard.
Geen duizend wareldkloten,
Geen schepping, hoe volmaakt ze ook zij,
Voegt iets tot uw volmaaktheid by;
Ze is in U-zelv' besloten.
U-zelv' genoeg, U-zelv' gelijk,
Schoon alles buiten u bezwijk',
Schoon warelden veronden;
Gy blijft, en 't Godlijk waarheidswoord
Zal eeuwig met U, ongestoord,
Zijn kracht en stand behouden.
Dat berg en heuvelkruin bezwijk',
De strandrots van zijn wortel wijk',
En aarde en zee verschrikken;
O God, uw eeuwig zoenverbond
Rust op onwankelbarer grond,
En niets zal dit verwrikken.
Wat klage ik in 't verdwaasd gemoed,
Wat zuchte ik dan om nietig goed
Van 't onbestendig leven!
Wat treure ik om een broos genot,
Als waar my van geen duurzaam lot
Verzekering gegeven!
Wat klage ik, die uw woord ontfing
Van volle schuldvernietiging,
Door Jezus bloed verkregen!
Van eeuwig erfdeel in het licht
Van Uw geheiligd aangezicht,
Verr' boven aardschen zegen!
| |
[pagina 19]
| |
aant.Gewis, mijn misdrijf is geboet,
Gy hebt mijn' zoen in Jezus bloed
Bevredigd aangenomen,
Mijn' naam geschreven in uw hand,
En ik 't verzeekrend onderpand
Van uw genâ bekomen.
Ja, God' behoor ik! Hem, mijn' God!
Hy schikke van mijn aardsche lot,
Van Hem zal niets my scheiden.
Der wareld lust vergaat met haar,
Maar God is onveranderbaar!
Zijn heil wil ik verbeiden!
1804.
Na munters Hoogduitsch.
|
|