De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 15]
| |
Zelfbeproeving.Ga naar voetnoot*Onderzoekt u-zelven, of gy in het geloove zijt. Welk een lot staat my te wachten,
Als de Rechter van 't Heelal
Al mijn daden en gedachten
Op de weegschaal leggen zal?
Ach! ik word te licht bevonden,
Al die schijnbre dengd tot zonden,
Waar ik onbedacht meê brall'.
Zal 't Geloof my dan behouen,
Daar mijn ziel zich op verliet?
Kan ik daar mijn rust op bouwen,
Als mijn hart zich wel doorziet?
Is het vurig en volkomen,
En van Jezus aangenomen?
Wederstreeft mijn hart het niet?
Is mijn Hoop geen zelfverblinding,
Die zich nimmer onderzocht?
Rust zy op eene ondervinding,
Die de Heiland in my wrocht?
Waar, waar zijn de kenbre teekenen,
Dat ik Hem my toe mag rekenen?
Dat Hy my heeft vrijgekocht?
Voel ik 't hart van Liefde gloeien?
Is mijn hoogste lust in God?
Zelfbehagen, mijn verfoeien?
's Naasten welzijn, mijn genot?
Is mijn opperste genoegen,
My naar 's Hoogsten wil te voegen?
Zelfverzaking? kruis en spot?
| |
[pagina 16]
| |
En, doemwaardig wetverbreker.
'k Treê Gods Almacht in 't gemoet!
'k Terg den Allerhoogsten Wreker!
'k Drijf de spot met Jezus bloed!
'k Stel my roekloos en vermetel
Voor d' ontzachbren Regterzetel,
En trotseer den Helschen gloed!
ô Genâ, mijn God! Genade!
Roep my, trek my, drijf my aan!
Sla mijn nood, mijn jammer, gade,
En verplet mijn' eigenwaan!
'k Smeek, ô Jezus! leer my smeeken!
Leer me, in tranen los te breken!
'k Kan in 't oordeel niet bestaan.
'k Werp me, ô Heiland, voor U neder
Zie mijne onmacht, red, ô red!
Geef my uw' vertroosting weder,
En verhoor mijn noodgebed!
Ach! wie kan er tot u vlieden,
U zijn hart ten offer bieden,
Zoo Gy-zelf hem dit belet?
Hem belet! - Helaas, beletten!
Neen, uw liefde zoekt ons heil;
Geen vernielen, geen verpletten!
Hier voor was uw bloed niet veil.
Neen, als redder en behouder,
Naamt ge 't vloekhout op uw schouder,
Met een Goedheid zonder peil.
Neen, ook zelfs dees kleene spranken,
Dit beginsel van Geloof,
Heb ik uw Genâ te danken;
Nimmer laat ge my ten roof.
'k Voel uw' invloed in my werken!
'k Voel hem mijn vertrouwen sterken!
Neen, geen' zondaar zijt Gy doof.
| |
[pagina 17]
| |
O! ontglim, ontvlam de vonken
Die Gy in mijn ziel ontstaakt!
'k Lag in 's Satans boei verzonken,
Maar Gy hebt mijn' band geslaakt.
'k Zal U hart en leven wijden,
'k Zal in Uw vermogen strijden,
Tot Gy mijn Geloof volmaakt.
1804.
Na het Hoogduitsch van munter vrij gevolgd.
|
|