De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 1
(1856)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 133]
| |
aant.Bryan en Pereene.Ga naar eind1Ga naar voetnoot*De wind blies flaauwtjens uit het Oost,
Het vaartuig kon niet voort:
Bryan besloot, en kroop door 't wand,
En gaf zich over boord.
Pereene, een Peruaansche maagd,
Verbeidt hem aan de kust:
Zy, lang meestresse van zijn hart!
Zijn boezem had geen rust.
Een lang, lang jaar, een maand, een dag,
Hield in Euroop hem op:
Geen uur vergat hy zijn Pereen;
Geen enklen harteklop.
Bryan was rijzig, sterk, en kloek,
Zijn jeugdig oog, vol gloed.
Zijn houding was bevallig fier;
Zijn stem, innemend zoet.
Maar hoe zijn lieve bruid geschetst
In heure aanminnigheên?
Euroop zag zeldzaam zoo veel schoons:
Ook hier was 't ongemeen.
Heur vlechten dartlen om heur hals,
Als ranken om hun stam.
Heur kaak doorstraalt een applenblos;
Heur oog, een zachte vlam.
| |
[pagina 134]
| |
Zoo dra zy 't welkoom schip verneemt,
Smijt zy heur rouwkleed af;
En vliegt naar 't palmboomrijke strand,
Waar hy haar eerst begaf.
Daar staat zy vol van ongeduld,
In 't zeegroen sluierkleed;
En staroogt, hoe de vlugge knaap
Het golvend water kneedt.
Haar hand ontplooit een zijden doek,
Zijn afscheidsgift aan haar!
Die aanblik geeft hem dubble kracht
In 't klieven van de baar.
Het strand, van heur gespelen vol,
Weêrgalmt van vreugdgeschal;
En hy, hy zwemt op 't juichen toe,
En raakt alreeds den wal.
Zy ijlt met open arm en hart
Zijn kussen te gemoet',
Als (ach!) een haai hem 't lijf doorsnijdt;
En de oever drinkt zijn bloed.
Hy gilt! zijn helft ontspringt den vloed,
En spartelt nog op 't land:
En de andre vindt een levend graf
In 's roofdiers ingewand.
Schiet toe, ô Maagden! ijlings toe!
Schept water uit de vliet!
De schoone zwijmt, en zijgt daar neêr -
Maar neen! het baat haar niet.
| |
[pagina 135]
| |
ô Legt het teêr en maagdlijk lijk
In zuivere aard ter rust'.
En strooit er frissche bloemtjens op,
De schoonste van de kust!
En schenkt by elke nieuwe Lent',
Een kransjen aan heur asch!
Zoo treffe u nooit het deerlijk lot,
Dat haar beschoren was!
Glukstad.
1795.
Naar het Engelsch.
|