De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– AuteursrechtvrijHet oordeel der geschiedenis.Ga naar voetnoot*Wie beurt den sluiër op van 't lang gevloôn voorleden,
Dat de Oceaan des tijds herroepingloos verslond?
Wie zal der eeuwen voet hun weg te rug doen treden?
Wie plaatst ons by den wieg van 's warelds morgenstond?
Gewis, geen sterv'ling, dan van 's Hoogsten Geest gedreven,
Vermocht voor 't laatste kroost van Adams schuldig bloed
Met onvervalschte verw' de erinnring te doen leven
Van 't eens verroekloost heil, met zoo veel smarts geboet!
| |
[pagina 590]
| |
Geen ongewijde hand, maar een van God bezielde,
Maalde ons het eerste paar dat God te aanschouwen plach,
Zoo, als 't in d' onschuldstaat voor zijn Jehova knielde,
Zoo, als het na zijn val, in 't stof vernederd lag.
De arduinen denkzuil moog den loop der eeuwen trotsen,
En melden 't nageslacht wiens glorienaam zy draagt;
Eens toch bezwijkt zy meê, met 's warelds hechtste rotsen,
Door d' ijzren tand des tijds tot enkel stof verknaagd.
De wiss'ling van al 't aardsch moog dan de toetssteen wezen
(Waar 't hart het niet gevoelt) van 't Godgewijde boek.
Ja! 't schetst ons Hem wiens Macht we in 't stargeflonker lezen,
Wiens Liefde ons redding bracht van zonde en dood en vloek!
Neen, hy bedriegt zich niet, die zien wil en wil hooren,
En 's Hoogsten weg bepeinst gelijk dat blad Hem maalt.
Het geeft geen scheemrend licht, geen ijdlen klank in de ooren,
Maar licht, en licht van God, waaruit Zijn liefde straalt.
't Onfeilbre woord van Hem die Rechter is des harten,
Is eeuwig éénig waar, is waarheid als Hy is;
't Zal ons ten wapen zijn waarmeê wy d' afgrond tarten,
En onze gids naar 't licht door de aardsche duisternis!
Maar gy, zoo wuft van zin, Geschiedkunst onzer dagen,
Gy, wier orakeltaal en oog en ooren boeit;
Die waar en valsch verplooit, of kneedt naar welbehagen,
Na dat der driften storm in sluimer ligt of loeit!
Hoe vaak misleidt gy hem die, hangende aan uw woorden,
Uw taal onfeilbaar houdt als Evangelietaal!
Zoo stemt gy 't menschlijk hart tot enkel wanakkoorden;
Zoo dooft ge in zijn gemoed den heldren waarheidsstraal!
Hoe vaak waagt niet uw stift de daden op te sieren
Van 't soms verachtlijk hart dat slechts te huichlen wist;
En 't waardig Vorstenhoofd onthoudt gy de eerlaurieren,
Terwijl gy 't onverstand uw gloriepalmen kwist!
Ach, is 't der Grooten lot, in de ongetrouwe verwen
Die uw penseel verspreidt, te leven na hun dood;
ô Wel dan hem, die kroon en scepterstaf mag derven,
En met zijn naam verging in 't graf dat hem besloot! -
Historie, hoe vergrijsd door de opgetaste jaren,
Gy kent het menschlijk hart, gy kent dat raadsel niet;
| |
[pagina 591]
| |
De drijfveer bleef u vreemd, die feilen op zou klaren
Waarin Gods alziend oog slechts menschlijk dwalen ziet.
En, is 't ook altijd deugd, dat deugd schijnt in onze oogen?
Is steeds de stervling groot, wanneer hy 't schijnt te zijn?
Of kennen we elke snaar waar 't hart door wordt bewogen
Terwijl het misdaân broedt? - wy, zoo misleid door schijn!
Spreek 't oordeel van geen Vorst, omhuld door 't diepe duister
Van eeuw op eeuw getast! Wat zegt der menschen lof!
Den brave siert een kroon van onverdoofbren luister,
Hoe laster woede, en nijd hem aangrijnze uit dit stof!
De slechte - ja, ook hy, zij 't oordeel Gods gelaten.
Paart reddende Genade aan 't onomkoopbaar recht,
En mag het offerbloed den zwaarsten zondaar baten;
Welaan dan, ieders hand op eigen hart gelegd!
Ja, bidden wy met hem, dien 't schuldgewicht belaadde,
Maar die met boete in 't hart den Tempel binnen trad,
In needrig zelfbesef den Rechter om genade
Die veel vergeeft aan hem die veel heeft lief gehad!
|
|