De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 506]
| |
De starren.Ga naar voetnoot*Hoe lieflijk is my de avond,
En 't koeltjen van de nacht!
Hoe schoon het stargeflikker
In gouden staatsiepracht!
Kom, zie het vonkgewemel
Aan gindschen blaauwen hemel;
Kom, Ida, slaan wy 't oog
Aanbiddend naar omhoog.
Zie Gemnaas flikkerglansen!
Hoe schittrend blinkt de Lier!
De Kroon schiet gouden stralen
En de Aadlaar zweeft in 't vier!
Boötes wenkt ons tegen
Van 's hemels breede wegen;
En fier doorzweeft de Zwaan
De blaauwe starrenbaan.
ô Dichtgestrooide vonken,
Die 's hemels Almacht staaft;
Die kalmte stort in 't harte,
Aan 't driftgewoel verslaafd!
'k Zie op, uit 's warelds donker,
Naar 't heldre lichtgeflonker,
En voel in zachte rust
Den boezemstorm gesust.
| |
[pagina 507]
| |
Mijne Ida, als de weemoed
Uw zoeten lach omhult,
En 't vocht der zilte tranen
Uw levensbeker vult,
ô Zoek dan 't eenzaam donker
En zie het stargeflonker;
Die lenig' dan uw smart,
En storte u troost in 't hart!
En zoo in 't prangend jammer
Uw moede geest bezwijkt,
Zie dan vertrouwend opwaart
Waar 's hemels Almacht prijkt.
Sla dan uw weenende oogen
Naar gindsche hemelbogen,
Daar trooste u dan in 't lot
De onfeilbre hoop op God!
ô Ida, als het noodlot
Ons beiden eenmaal scheidt,
En de afstand die ons ketent
En blik en kus ontzeit;
Vlied dan het aardgewemel,
En hef het hoofd ten hemel:
Daar vindt gy me eenmaal weêr
Op gindsche hemelsfeer!
Ja, als ik eens, Geliefde,
Ontlast van alle leed,
In 't stille graf zal sluimren
En van geen smart meer weet;
Zeg dan met blij vertrouwen:
‘Ik zal hem ginds aanschouwen!
Eens treedt zijn vlugge voet
Me op starren in 't gemoet!’
| |
[pagina 508]
| |
ô Boden van den Schepper,
Die ons zijn grootheid maalt;
Gy, die de nacht der graven
Met schemerglans bestraalt;
Schiet eens van uit uw transen,
Uw liefelijke glansen
Op 't graf dat my bedekt,
Tot me Edens morgen wekt!
Vrij gevolgd na kozegarten.
|
|