De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– AuteursrechtvrijVerjaargroet aan mijne vriendin mevrouwe M.M. Tydeman.Ga naar voetnoot*Roemde ik by mijn jongst verjaren
Op een ruiker van uw hand,
In dit barste der saizoenen
Zie ik niet een takjen groenen,
Dat ik u in weêrgift schenke tot een Vriendschaps onderpand.
| |
[pagina 377]
| |
't Is vergeefsch, in 't rijk van Flora
Naar een bloemtjen omgezien:
Al haar schatten zijn geplonderd,
En geen handvol uitgezonderd,
Dat ik op uw feest, Melieve, tot vereering aan mag biên.
Dan, wat nood? Omringd van spruiten,
In den guursten jaartijd frisch,
Moogt gy op een bloemhof roemen
Waar geen rozen by te noemen,
Waar geen tulp of veldviooltjen, waar geen lelie, schoon by is.
Neen, 't ontbreekt u aan geen siersel
Op het feest, u toebereid.
Keizerskroonen, hoe omflonkerd,
Worden door de glans verdonkerd,
Die de rijke krans van telgen om uw blijden disch verspreidt!
Teedre Moeder, zoo bevoorrecht!
Blijde Vader, zoo verrijkt!
Wat zou uw geluk ontbreken,
Of de vriendschap voor u smeeken,
Daar gy met des Hoogsten zegen in Zijn dierste giften prijkt?
Moog gy 't haast ontluikend knopjen,
Ter bestemder uur ontplooid,
Zoo voorspoedig als wy 't bidden
Zien verschijnen in hun midden,
En met d' eigen blos van welvaart vroeg en spâ zien opgetooid!
Rijs hersteld, en blijde Moeder,
Spoedig van uw legersteê;
't Wichtjen u van God gegeven,
Brenge u met zijn komst in 't leven,
Loutre stof tot dankerkentnis, louter vreugd en zegen meê!
| |
[pagina 378]
| |
Zie uw telgen al te gader
Als uw eerste liefdepand,
Met der deugden sieraân pronken
En u 't hoogste goed geschonken
Dat de Hemel heeft verbonden aan den aardschen huwlijksband!
Maar zijn zorgen, maar zijn smarten
Onafscheidbaar van 't bestaan;
Immers ook in zorg is zegen,
In de smarte troost gelegen,
Als wy met vertrouwend harte 's Hemels wegen gadeslaan.
Mocht de Zon niet altijd schijnen,
Steekt de storm het hoofd soms op;
Ook wanneer het tranen regent,
Zijn zy in hun vrucht gezegend,
En der Godsdienst kiem zoo heilzaam als aan 't veld de morgendrop.
Zaai gy echter niet met tranen!..
Moge uw Godgezind gemoed
Niet tot zielenheil behoeven
Dat de Heer u zou bedroeven;
Maar moog hemelvrede uw deel zijn, zonder aardschen tegen spoed!
Zie de bloemtjens die gy opkweekt,
Hart en oog tot lust en vreugd;
Altoos rozen zonder prikkelen,
Zich in 's hemels hoede ontwikkelen,
Dat zich aarde en hemel beiden in hun rijken hloei verheugt!
Moogt ge u met uw gade en telgen,
Van Gods hoogste zorg bewaakt,
Immer meer gezegend noemen,
En by elken Jaardag roemen,
Met een hart vol dankbre blijdschap: ‘de Almacht heeft het welgem aakt!’
1823.
|
|