De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 374]
| |
Ter verjaring van den doop onzer vrienden.Ga naar voetnoot*Hoe zalig gaat dees dag van heil ons op!
Wat danken wy het licht dat thands verjaard is!
Wy voelen 't, ja, met dankbren harteklop,
Dat, wat het schonk geen voorrecht slechts van de aard is.
Neen, 't was genade; erbarmen was 't van God,
Ons (zondigen!) zijn Vadergunst ten teeken;
't Was voorsmaak, ja, van Hemelheilgenot
Voor zondig kroost in schuldbesef bezweken.
Genade, ja, bracht ons deze uchtend meê;
Wy storten neêr, ô Heiland, by 't herdenken!
Neem onze lof en flaauwe hartebeê,
Voor wat ge U hebt verwaardigd ons te schenken!
ô, Dat een harp als Davids, trillen mocht
Van 't heilig lied, den Redder aangeheven!
Die door Zijn bloed de Zijnen wederkocht
En ze uit den Dood te rug riep tot het leven!
Wat zegt de taal in 't hoogste van heur kracht,
Heur melody, hoe roerend zy moog klinken,
Voor zielendank die naar ontboez'ming smacht
En zich in 't niet der onmacht voelt verzinken? -
Hoe 't heilig feest met Serafijnentong
Verwelkomd en verheerlijkt voor Gods zetel,
Dat 's afgronds Vorst tot machtloos siddren dwong,
Naby zijn val steeds meer en meer vermetel? -
Hoe 't heilig feest door al de Heemlen heen,
Waar Machten, Heerschappyen, Thronen, Engelen,
Voor 't reddend Lam dat onder ons verscheen,
Hun jubellied en hallelujahs mengelen? -
Dat Jesses Zoon op 's hemels harp begroet;
| |
[pagina 375]
| |
Waar Abraham zijns Goëls trouw by huldigt;
Terwijl hun lof, gestort aan 's Heilands voet,
Te kort schiet voor de glorie, Hem verschuldigd? -
Mag zulk een feest de stof zijn voor een lier,
Op aard bespeeld met ongewijde handen,
Hoe ook het hart met heilig Dichtervier
Voor Isrels God in dankgevoel moog branden? -
Ja! Immers daar, waar Hemelsche genà
De onwaardigheid des zondaars gaat te boven,
Hoe diep in schuld hy voor Gods aanzijn sta,
Is 't hem vergund te aanbidden en te loven.
Stijg' dan de lof in nog zoo zwakken galm,
Hy zal gewis in 't luchtruim niet verschallen;
Hoe flaauw hy rijze, ook aardschen jubelpsalm
Neemt de Almacht aan met gunstig welgevallen.
Komt, Broeders, dan! kom, Zuster in den Heer!
In dank vereend, in lofzang en aanbidden!
In Jezus naam vergaderd tot Zijne eer,
Is Hy, Hy-zelf, genadig in ons midden!
Ja! in Zijn naam zij 't uur van heil herdacht
Dat ook aan U het zegel werd gegeven
Des zegepraals op 's Alverdervers macht.
En met dat merk, de toegang tot het leven!
ô Blijv' zijn Geest, de Geest van liefde en licht,
Ons steeds naby in onze zielsverbindtnis!
Versterk' Hy ons in strijd en Kristenplicht,
En waak voor 't hart dat immer te aardschgezind is!
Der jaren loop vliê met ons leven heen,
Hy rooft ons niet wat wy in Hem ontfingen;
En zijn we op aard in zijn gemeenschap één,
Wy zullen 't zijn in de ongeziene kringen!
Geliefde drie, die met het overschot
Van Isrels kroost ten leven zijt verkoren,
Wy knielen meê in 't dankgevoel voor God,
Dat ge om Zijn Zoon, gered zijt en herboren.
Wy danken Hem die ons Zijn Een'gen gaf,
Dat u Zijn Geest den boezem mocht ontvonken
En Ge ons, in Hem, die dood verwon en graf
Tot Broeders en tot Zuster werd geschonken.
| |
[pagina 376]
| |
Het vast Geloof bevestige in ons hart
De Liefde en Hoop waarmeê wy in Hem leven!
Dat strekke ons troost en zalving aller smart!
Dat schenke ons kracht om Jezus aan te kleven,
Dan, als de Hel, in aartsweêrspannigheid,
Zijn Geesten tot vervolgen en vernielen
Langs de aarde zendt en door de lucht verspreidt,
Hun tot verderf die voor den Heiland knielen!
Doch, ô, geen nood! gebeden en gewaakt!
De kracht uit God is gaaf der weêrgeboorte:
Hy, die ons in de Hoop reeds zalig maakt,
Hy, trouwe Gids, geleidt door de enge poorte.
Komt, hand aan hand het korte levenspad
Doorwandeld, of - doorworsteld naar Zijn leiding!
Zijn oog bewaakt d' ons weggelegden schat;
Hy slaat ons gâ in 't oord van voorbereiding.
De dag spoedt aan, is mooglijk reeds naby,
Dat Davids Heer de Zijnen zal vergaâren!
Hem is de zege op 's Afgronds heerschappy;
Hy is het Licht, die 't duistere op zal klaren.
Ja, spoed' hy aan, de dag daar de Aarde om wierd,
Als Hy, die voor ons stierf en is verrezen,
De Zijnen, met den vredepalm gesierd,
Ten bruidsdisch voert waar 't eeuwig feest zal wezen!
Leyden den 20 Oct. 1823.
|
|