De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 335]
| |
Verjaarfeest.Ga naar voetnoot*Is het leven als de bloemen,
Kort van duur en broos als zy;
Wie dan zal 't Verjaarfeest roemen
Als een heuchlijk Hooggetij'?
Is het leven ras verdwenen,
Als de grashalm op het veld;
Waarom dan niet onder 't weenen,
Elk vervloten jaar geteld? -
Wat verheugen zich dan vrinden
By elkaârs verjaringgroet!
By het gretig tijdverslinden.
Waar hun vreugd ten eind meê spoedt!
Is het leven ras vervlogen
Als een wolk aan 't luchtgespan;
Zegt dan, wie met lachende oogen
Een verjaardag vieren kan?
Ja, is 't leven als de bloemen,
En, zoo ras als zy, vergaan;
Wie zal dan bezitting noemen,
Wat één stormwind neêr kan slaan?
Is de stervling, als de planten,
Deel van de aard, en stof-alleen;
Geen der Geesten aanverwanten;
Dan, Verjaarde, ween, ja ween!
| |
[pagina 336]
| |
Neen, het leven waar geen leven,
Zoo de tijd daar macht op had:
't Is in de eeuwigheid geweven,
Wat ons daarzijn in zich vat.
't Is een schakel van die keten
Die het eindloos Al omknelt,
Door geen Dood van één gereten,
Door geens Afgronds algeweld.
Laat het bloemtjen hier verkwijnen!
Blijft het zaad slechts ongestoord,
't Zal met frissche verwen schijnen
Als de nieuwe Lent' ontgloort.
Vlieg' de tijd op arendsvleugelen!
Voer' hy jeugd en krachten meê!
Wie, wie zou zijn vaart beteugelen
Naar de veilger havenree'?
Moog de dwaas zich dan beklagen,
Dat zijn tijd naar 't einde streeft!
Die het leven wil vertragen,
Weet niet tot wat eind hy leeft.
Hier, waar storm- by stormwind loeien,
Blijft de bloem nog in den knop;
Ginds, waar de eeuwge Lent zal bloeien,
In den hemel eerst, gaat ze op.
Pelgrims die het zand doorwroeten
In de barre wildernis,
Voelen zich den nood verzoeten
Naar hun de eindpaal nader is.
Ieder avond zich verblijdend
In hun afgelegde paân,
En hun krachten moedig wijdend
Aan een rustig voorwaart gaan.
| |
[pagina 337]
| |
Ja, het is een dag van zegen,
Als m'een jaarkring heeft doorleefd,
En op 's levens distelwegen
's Hemels gunst tot balsem heeft.
Balsem die de pijn kan streelen
Van den opgescheurden voet,
En de raauwe wonden heelen
By de stelping van het bloed!
Ja, het is een dag van vreugde;
't Is, te recht, een blijde dag!
En wie ooit zich des verheugde
't Is de Moeder, die dit mag:
't Is de Gade, door wier liefde
De Echtgenoot zich zalig weet,
Die, wat ooit in 't leven griefde,
In haar aanblik 't al vergeet.
Welk een stof tot vreugdevieren,
Als hy aan den Jaarfeestdisch
Dien zijn huwlijksloten sieren,
Met haar aangezeten is!
Als ze op zooveel rozenwangen
Welvaarts blosjen ziet ontgloeid,
En elkaâr aan de oogen hangen,
Waar de ziel in overvloeit!
Neen, deze aarde, wie 't moog wanen,
Is geen barre wildernis.
Neen, daar zijn ook vreugdetranen,
Zeegnend als de daauwdrop is.
't Zijn niet altijd doornepaden
Van het wiegjen tot aan 't graf;
Donzig mosch en klaverbladen
Wisslen soms ten vloerkleed af.
| |
[pagina 338]
| |
Zonneschijn vervangt den regen;
't Heldre blaauw, de donkre lucht;
Maar in beide ligt Gods zegen
Voor de in bloei besloten vrucht.
Naar de Hemel 't nuttig oordeelt,
Slaapt de wind, of woedt de orkaan.
Niet die geen is 't mildst bevoordeeld,
Die nooit storm heeft doorgestaan.
't Lot is veiligst God' bevolen,
Die ook 't muschjen gade slaat.
De aardsche zwerver kan niet dolen,
Die zich op zijn zorg verlaat.
U die leiding af te smeeken,
Meer vermag de vriendschap niet;
Maar het strekke uw hart ten teeken
Van de zucht die 't mijne u biedt!
Wat zijn wenschen! Weet de blinde
Wat den weg hem 't veiligst maakt?
Neen, geen nood, geliefde Vrinden,
Want de wacht des Hemels waakt!
Moge u de aard dan zijn ten Eden,
Zij het storm of zonneschijn!
En het kroost, Hem afgebeden,
Rozen zonder doornen zijn!
Den 12 van Louwmaand
1820.
|
|