De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– AuteursrechtvrijAan den heer Daniel Francois,
| |
[pagina 320]
| |
Ken thands aan uw Vadervreugde,
Welk een wee ons 't hart doorknaagt;
En treff nooit een dieper smarte
U het kinderlievend harte
Dan het geen gy met ons draagt!
Gy, gy zaagt ons welig knaapjen
In den bloei der kinderjeugd,
Voelde u in zijn armen prangen,
Zaagt hem aan uw kniën hangen,
Onze wellust, onze vreugd!
ô Herroep hem u nog eenmaal
Met die hemelsche onschuldslach;
Met die ernst en zachtheid tevens,
Die, van d' eersten bloei zijn levens,
Zijn gelaat te sieren plach.
Ach, herroep hem u nog eenmaal
Met dat braaf, oprecht gemoed;
Met die ziel vol liefde in de oogen,
En vervuld van 't mededoogen,
Dat zich-zelf verzaken doet.
Ja, herroep hem u nog eenmaal,
Spader in zijn jonglings bloei,
Met dat hart, voor 't eerperk blakend; -
Heel zich-zelv' om ons verzakend,
Als de noodstorm om ons woei.
Zoo, zoo zaagt ge ons in hem leven;
Zoo, zoo toog hy van ons af.
Ach, thands ziet ge ons in hem sterven,
En d' onschatbren zegen derven
Die zijn jeugd te hopen gaf!
| |
[pagina 321]
| |
Gy, zoo mild van God gezegend
Met een viertal om u heen, -
Hebt uw vrienden niet vergeten
Die, het hart van een gereten,
Aâmloos stikten in 't geween.
Met uw Gades hart eenstemmig
Dat van de eigenste aandrift sloeg,
Dacht ge, om ons in 't plettrend lijden
't Lieve wicht ten troost te wijden,
Dat zy onder 't harte droeg.
Ja de errinn'ring, gy gevoelde 't,
Strekt den droeven zoete troost;
De ongeneesbre smart te voeden,
Dit-alleen verzacht ons 't bloeden
Over 't afgescheurde kroost.
't Wichtjen ademde, en gy droeg het,
By den heilgen waterdrop,
Met diens naam dien wy verloren,
In de Godgewijde koren
Aan den dierbren Heiland op!
'k Heet u in dit leven welkom,
Tienvoud welkom, minlijk wicht!
U gezegend zij dat leven,
Om naar hooger doel te streven,
Dan ons hier voor de oogen ligt.
Word, ô ja, ik mag het wenschen,
Want de dank behoort aan God!
Word het geen die zoon deed wachten,
In wiens deugd we ons zalig achtten,
Maar geniet een zachter lot!
| |
[pagina 322]
| |
'k Heet u welkom in dit leven
Met een moederlijken kus.
'k Voel mijn ziel u tegenglippen
In dit kusjen op mijn lippen,
Naamgenoot van julius!
Julius! hoe klopt my 't harte
By dien naam, my eindloos zoet!
Julius, gy zijt me ontnomen;
Ach, dees tranen mogen stroomen,
Daar u 't hart in hulde doet.
Julius, ô mijn ontslaapne,
Wien ik in dit wichtjen kus!
Zie me een zoete troost beschoren;
'k Zal uw dierbren naam soms hooren,
Onvergeetbre julius!
Gy geliefden, die hem huldigt
In zijn nagedachtenis,
Hebt uw kind een naam gegeven
Die daar boven aangeschreven,
En by u in zegen is.
Groei', en bloei' hy u ten wellust,
Als de zoon door ons beschreid,
Tot hy eens in hooger orde
Julius ten broeder worde
In 't gebied der zaligheid!
|
|