De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 222]
| |
Vertroosting in droefgeestige oogenblikken.
| |
[pagina 223]
| |
Dierbre, ô geef my uw vertrouwen, wierden wy niet ééne ziel?
Alles wil ik met u dragen, schoon de Hemel op ons viel!
Zijn er, Waardste, zware zorgen, die uw' boezem zijn tot last,
ô Wy minnen ons, Geliefde, en ons eeuwig heil staat vast.
ô, Vergeef, vergeef my alles wat ik by die zorgen voeg:
Waar, waar is er ramp op aarde, die mijn hart niet met u droeg?
Ach, het uur van mijn geboorte zeegne ik, aan uw lot verknocht;
Maar ik zou dat uur vervloeken zoo het u ooit kommer wrocht!
Wil om my geen wenschen voeden naar een grootscher overvloed,
't Lot dat u, uw hart, bevredigt, is my duizendvoudig goed!
U bevredigt? - Ja, Geliefde, schoon 't uw grootheid doet te kort,
En het geestuitputtend werken u byna tot folter wordt;
Schoon die geestuitmuntendheden die ge alleen zoo grootsch bezit,
Waarom alles wat u nadert, u eerbiedigt, u aanbidt;
Schoon u die niet meer verschaffen dan de nooddruft van 't bestaan,
Draagt gy toch uw lot te vreden, ja, gy vaart het dankbaar aan!
Hoe u dan om my te kwellen! - Immers is in schat of goed
Niets dat aan de teêre liefde van 't gevoelig hart voldoet.
Immers wensch ik my geen weelde, buiten uwe min alleen.
ô Zy heeft voor my, bevoorrechte, onuitputbre zaligheên;
Buiten u ooit vreugd te smaken! - denk niet dat mijn hart dit duldt!
Neen, met u en onze Telgjens is geheel mijn ziel vervuld.
Ach, 't geluk woont in ons-zelven of wy vinden 't niet op de aard:
't Gaat alleen met zuivre liefde, by een schuldloos hart gepaard.
Schoon de Wareld niet moog stemmen in het heil dat ik geniet,
ô Mijn hart erkent geen Rechter, dan den God die 't Al gebiedt!
God, Gy wraaktet nooit mijn teêrheid, ja, dit is mijn ziel gewis,
Schoon zy onafmeetbre liefde, schoon ze zelfs aanbidding is!
Schepper! zoo wy U beminnen in het edelst dat Gy wrocht; -
Zoo wy U aanbidden, Vader, met den reinsten boezemtocht; -
In 't aanbiddenswaardigst voorwerp, dat Gy in het leven riept; -
Zoo ons gloeiend hart U dankte voor het waardigst dat Gy schiept; -
Zoo we in heilge liefde blaken; blaken, met een dankbaar hart,
Voor de gift waardoor Uw zegen aan ons harte kenbaar werd!
Zoo ons hart door zulk een liefde tot den Schepper opgebeurd,
Met een ongelijkbre wellust zich van heel de wareld scheurt! -
Zoudt Ge dit, ô Vader, wraken, die alleen ons heil bedoelt,
ô Wat waar er dan voor wellust, voor den boezem die gevoelt?
| |
[pagina 224]
| |
Neen, mijn Waardste, God is liefde! Liefde komt alleen van God!
Schiep Hy niet zijn schepsel vatbaar voor het hoogste heilgenot!
Hy, Hy bindt de harten samen, die Hy voor elkaâr doet slaan!
Dit was de uitspraak van mijn boezem by mijne eerste liefdetraan!
Dit gevoelt gy nog, mijn harte, als gy liefdetranen plengt,
Dat dees zuivre, heilge liefde, u uw' Schepper nader brengt!
ô Wat zoude ik dan nog derven? - Wat, aan deze zij' van 't graf,
Zou my de Almacht geven kunnen dat Ze in U my niet reeds gaf!
Hoe u dan om my te kwellen? Zoo mijn borst ooit zucht ontschiet,
Zoo mijne oogen tranen storten, ô, het is van droefheid niet!
Neen, die teedre zachte ontroering, die mijn boezem soms doorwoelt,
Is de vrucht der zoetste wellust, nooit verrukkender gevoeld!
ô Misken mijn hart niet, Dierbre! nimmer heeft dit hart geveinsd,
Iets verheelen, is een denkbeeld daar het van te rugge deinst.
U geheel mijn hart te ontdekken, maakt uw liefde my ten plicht,
En dit hart ligt voor u open, als voor 's Scheppers aangezicht!
ô Het ademt enkel liefde! hebt gy me ooit een smart verheeld!
Het gevoelde wat gy doorstondt, en het heeft er in gedeeld!
Kon de liefde 't heil volmaken van een nietig sterveling,
Ach, geen heil waar uit te denken, dat ons heil te boven ging!
Maar Volmaakt geluk, mijn Waarde! 't Wordt op aard vergeefs gezocht!
Door 't verzoenend bloed van Jezus wierd het niet voor de aard gekocht.
Hoe dan zouden wy op aarde reeds volkomen zalig zijn?
Neen, aan deze zij' der grafkuil is Geluk maar enkle schijn.
Eens, eens, zal het tijdstip dagen van 't volkomenst zalig lot!
Als we elkaâr in de armen vliegen voor den gloriethroon van God!
1802.
|
|