De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 199]
| |
By 't afsterven van mijn zoontjen,
| |
[pagina 200]
| |
Gy, Engel - ach, te vroeg verdwenen!
Waar zal uw bange Moeder henen!
Waar vindt zy lucht voor 't vol, voor 't opgekropte hart?
Ach, mocht de Wareld met haar weenen,
't Heelal met haar in rouw vereenen,
't Zoû licht haar bittre smart een weinig troost verleenen,
't Gaf mooglijk lafenis voor haar gefolterd hart!
Hoe bleef nog adem in mijn boezem
Daar 'k hem mijn' arm ontrukken zag!
Ach, 't was de liefste lentebloezem
Verpletterd door een donderslag!
ô Wreedaarts, laat mijn tranen stroomen!
Wat deert u 't noodlot dat my treft?
Van 't menschdom kan geen troost my komen,
Dat niet de helft der smart, die my ontzint, beseft!
Maar hoe!.. Wat zucht drong daar door 't binnenst van mijn harte?
Wie of daar aan mijn zij' van stommen weemoed beeft?
Wie deelt zoo roerend in mijne onafmeetbre smarte,
Op wiens bedroefd gelaat des lijkjens doodkleur zweeft!
Gy, dierbre? - mijn verflaauwde blikken
Zien in uw rouw eens Vaders smart!
ô Kom, en laat ons samen snikken,
Kom bloeden aan dit bloedend hart!
Gy weet, gy voelt, hoe veel 't wil zeggen
Zijn wellust in het graf te leggen!
Gy wraakt eens Moeders tranen niet!
ô Was 't niet om voor u te leven,
Hoe gaarne wilde ik de aard begeven,
Om met ons Telgjen heen te zweven,
Daar, waar geen zucht meer 't hart, geen traan het oog ontschiet!
Maar voor u leven, Teêrstgeliefde!
Met u te zuchten, - blij te zijn; -
Het lot te deelen dat u griefde; -
Dit 's wellust voor een hart als 't mijn!
Dit denkbeeld neemt dit hart het scherpste van zijn pijn.
ô Waardste, wend die sombre blikken,
| |
[pagina 201]
| |
Geef vrijen uittocht aan uw smart.
Kom, laat ons samen schreien, snikken,
Kom bloeden aan dit bloedend hart!
Dees stilte doet my beven, schrikken;
Ze is 't voorspook van een storm die nooit bezworen werdt!
Kom, Dierbre, reik me uw hand, kom, dat wy 't Wichtjen naderen,
Kom drukken wy 't aan 't hart, ô nog één enklen keer,
Dan zij hy heel aan God! - ô Vader aller Vaderen,
ô Schenk ons voor uw throon dien dierbren lievling weêr!
ô Laat ons niet te veel dit vroeg gemis betreuren.
Wie was het die 't ons nam? Wie anders, dan die 't gaf!
Uw liefde gaf hem ons, en deed hem ons ontscheuren!
Dit zal mijn troostspreuk zijn, Vrijmachtbre! by zijn graf.
Kom troosten we ons dees slag! - God heeft ons veel gegeven,
Hy liet ons 't grootste deel van wat ons zalig maakt!
Ach, dat Hy 't telgjen spaar' in wien wy beiden leven!
Het eerste pand der min die ons voor eeuwig blaakt!
ô Zie ik hier uw oog geen vreugdetranen plengen?
Vond hier uw hart geen lucht, heraâmt het hier niet weêr?
Kom, laat ons voor het laatst dees tranen 't Wichtjen brengen!
Ach, minden wy het niet, zoo eindloos, eindloos teêr!
Zijn schepper heeft hem aan dit jammeroord onttogen,
En nam hem, onbeproefd door 's Warelds vreugde of pijn.
ô Trof ons 's Hoogsten hand, zy trof uit mededoogen,
En, wie bestemt, wat hier zijn lot geweest zou zijn?
Mijn Waarde, lijden wy, ô lijden wy geduldig;
Ook voor dees hartewond zijn we immers danken schuldig!
Ze is van Gods goedheên 't onderpand!
ô Hemel, leer ons diep gevoelen,
Dat, wat wy menschen ooit bedoelen,
Ons lot het veiligst is in Uw vrijmachtbre hand!
1800.
|
|