De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 193]
| |
Beandwoording.Ga naar voetnoot*Hoe waarachtig, ô mijn Waarde,
Schetstet gy de zaligheid,
Die de God die harten paarde,
Echtgenooten toebereidt!
En wat plichten zijn er teêrder
Dan waar de Echt ons toe verbindt!
Heeft het gantsch Heelal er meerder,
Daar men zoo veel heils in vindt!
God! wie zou Uw gunst beseffen,
En niet achten wien Gy riept
Om ons tot den stand te heffen,
Daar Ge, ô Vader, ons voor schiept?
God! wie zong aan 's Egaas harte
U geen danklied vroeg en spaad!
Wat kan kommer, wat kan smarte,
Als het hart vol liefde slaat?
Ach, wie zou niet zalig leven,
Wie niet vrolijk, welgemoed,
Aan eens Egaâs boezem kleven
Die ons alle ramp vergoedt?
Kunt ge, ô Vrouw, genoeg hem eeren
Wien uw hart betytelt mijn!
Kunt gy hem te hoog waardeeren?
Hy te veel uw Afgod zijn?
| |
[pagina 194]
| |
Zoudt gy ooit vermaken vinden
Die gy niet met hem geniet?
Kent de boezem bloed of Vrinden,
Waar een Egâ in gebiedt?
Gloeit uw hart niet van verlangen,
Na een oogenblik gemis,
Weêr aan 't licht zijns oogs te hangen,
Dat voor u de Hemel is!
En zoo 't oog, dat steeds vol liefde,
Vol genoegen op u zag,
Met een donkren wenk u griefde,
Wekt die wenk geen diepst ontzag?
Kunt gy dan een traan weêrhouwen,
Niet van onwil, maar - van smart?
Kunt gy dan zijn hart mistrouwen -
Of beschuldigen dat hart?
Peinst gy dan of zijn misnoegen
Uit gerechten oorsprong vliet? -
Neen: uw hart mag angstig zwoegen,
Maar het hoont zijn kommer niet. -
Needrig, onbewimpeld, teder,
Klaagt gy 't leed hem dat u prangt,
En gy vindt hem d' Egâ weder
Aan wiens lach uw leven hangt.
Kunt gy voor de toekomst beven,
Wen gy 't lot eens Echtvriends deelt? -
Is 't met hem niet zoet te leven,
Schoon geen weitsche stand u streelt? -
Kan uw boezem wenschen vormen
Buiten zijne liefde alleen? -
En schoon rampen u bestormen
Draagt uw hart die ontevreên?
| |
[pagina 195]
| |
Neen, wat kommer u ook griefde,
Met het oog gevest op God,
Vindt gy by uw Zielsgeliefde
Heul en troost in 't gruwzaamst lot!
Ja, de kroes van tegenheden
Weert gy steeds zijn lippen af,
En gy drinkt ze, wel te vreden,
Zoo ze hem geen alsem gaf.
Steeds voor zijnen wellust levend,
Is zijn minste wensch uw lust!
Nimmer is het hart weêrstrevend,
Dat in 's Egaas wil berust.
't Minste zuchtjen voor te komen,
't Minste wenschjen te voldoen,
Daar moet al uw heil uit stroomen,
Dat moet al uw heil behoên.
En, kunt gy zoo zalig wezen
Als ge uw hart een' Egâ wijdt, -
ô Wat is uw heil gerezen
Als gy Gade en Moeder zijt!
Voelt gy wat het woord zegt, telgen?
Hoe u God bevoorrecht heeft? -
En kunt ge al die vreugd verzwelgen,
Dat uw Egâ in hun leeft!
Dubbeld dus geboeid aan de Aarde,
Wordt zy U geen Paradijs? -
Gade en Moeder! - Voel uw waarde!
Stel op deze tytels prijs!
Hadt gy 't gantsch bestier der Wareld,
En geens Egaâs beeltenis,
Ach, uw kroon waar niet bepareld
Als eens Moeders Echtkroon is.
| |
[pagina 196]
| |
Kan des Warelds throon bekoren
Als des Zuiglings lieve lach? -
Is op de Aard een lust beschoren
Die by dezen halen mag?
Gade, en Moeder! - hoe volkomen
Smaakt gy 't Hemelheil op de Aard!
Neen, benijdbrer welluststroomen
Zijn u slechts by God bewaard!
1799.
|
|