| |
| |
| |
Zangstuk.
Ontwaakt, gewijde Harpenaren,
Gy, die der Oudheid heldendaân
Vereeuwigdet op gouden snaren,
Gordt thands het stoflijk kleed weêr aan.
Wie kan, dan gy, den zege vieren;
Wie de aanbraak van dien zaalgen dag,
Die de onverwelkbare eerlauwrieren
Als korenhalmen oogsten zag?
Daal neêr, ô Telg van 's hemels sfeeren,
Gy, Liefde tot het Vaderland!
Herschep den Dichtrei tot Homeeren
Wier borst van heilige aandrift brandt!
Heft aan dan, ô Dichters, op harp en cymbalen!
Geeft lucht aan den vuurgloed, die blaakt in uw borst!
Europa, heel de aard, zal uw klanken herhalen,
Van daar, waar omglinsterd met gloeiende stralen,
De middag het aardrijk verstikt van de dorst,
Tot daar, waar haar nayen met ijs zijn omschorst.
Heft aan dan, ô Dichters, op harp en cymbalen!
Europa, heel de aard, zal uw feestzang herhalen!
| |
| |
De halve wareld, in den boei
Des woesten Dwinglands zuchtend,
Zag na de nacht van 't stormgeloei,
Een heilrijk reddende uchtend!
Van 's Donaus boord, van Newaas stroom,
Van Theems en Elbe- en Okerzoom,
Vereenden zich de braven;
Als stroomen, ruischend tot één kolk,
Werd heel Europa tot één volk,
Om recht en eer te staven!
Gods Almacht strafte 't zwart vergrijp;
Het lot was voor de ontwikkling rijp;
En de afgrondskolk spleet op, die d' onmensch moest verzwelgen.
Oranjes borst, voor 't lood
Trotseerde d' onverbidbren dood,
Gerugsteund door den bloem van Batavier en Belgen.
Plukt, jeugd en grijsheid, eerelover,
En strooit het al de paden over,
Waar Nassauws Telg den voetzool drukt!
Ja, Neêrland, draag den held in 't harte,
Die onvertzaagd den moedwil tartte,
En ons den boei heeft afgerukt!
Wy grijzaarts, aan des grafkuils rand gebogen,
Genaken U met dankbaar weenende oogen.
ô Gy, wiens hand het lot bestiert!
Tot U verheffen we onze palmen,
By 't roerend lof- en jubelgalmen
Waar Neêrland zijn herstel meê viert.
| |
| |
Tot U vermeten we ons, met needrig hart te bidden:
Laat Neêrlands lust in Neêrlands midden;
En roep uw stem hem niet dan spâ!
Hy zie in de afkomst van zijn loten,
Als cederstammen opgeschoten,
De panden van uw heilgenâ!
Ons oog zag Neêrlands worstelstrijden;
Het schreide om 't onverduurbaar lijden,
Dat heel Euroop verpletterd heeft: -
Wy zagen haar van 't juk bevrijden;
Thands hebben wy genoeg geleefd!
Thands hebben wy genoeg geleefd!
Heft, heft aan, ô zuigelingen,
Die, ook staamlend, God vereert!
Voegt uw stem by 't jubelzingen:
‘Neerland heeft getriumfeerd!’
Maagdenrei en jongelingen,
Stemt in 't juichend jubelzingen!
‘Neêrland heeft getriumfeerd.’
Neêrland heeft getriumfeerd!
't Is dan uit met tranen plengen,
En de boei verbrak als glas!
't Is dan uit met tranen plengen,
Waar 't verblijf der wanhoop was!
| |
| |
Bloei en welvaart tiert en wemelt
Op de ontsloten waterplas!
Drupt als milde zomerregen!
Veld en dalen zijn verhemeld,
Waar de poel van jammren was!
Eer en Godsdienst zijn thands heilig,
En geen spel des Dwinglands meer:
Deugd en Onschuld, weder veilig;
En de Trouw herademt weêr.
Ons uit 's hemels volheid tegen!
| |
Coupletten.
Gy Helden, die van wijd en zijd
De reuzenkracht der hel ten spijt,
U gorddet tot den heilgen strijd;
Met ons verbroederd in den nood,
Vereend door oorlogsmoed,
Boodt gy met ons de borst aan 't lood,
Bleeft ge onverwrikbaar in den dood;
Ja, gy, die verr' van eigen kust,
In 't veld van 't Schoon Verbond,
| |
| |
Uw levenslicht zaagt uitgebluscht:
ô, Hoe benijdbaar is uw rust
Het bloemtjen, weemlende om uw asch,
Herinnert ons by 't heuvelgras,
Hoe schoon, hoe grootsch uw sneuvlen was,
En zegt, vergeet hen nooit!
Vergeet, vergeet hen nooit.
Ja, Neêrland zal steeds aan den krijgsman gedenken
Die sneefde voor Koning, voor de Eer, en voor 't Recht!
't Arduin zal zijn naam de vereeuwiging schenken,
Aan 't glorierijk sneuvlen des dappren gehecht!
Ja, Muzen, treedt uw tempel uit,
Vereeuwigt op den Elpen luit,
Hoe Neêrland werd verlost.
Apollo, leen uw gouden stift
Aan Neêrlands Dichtrenstoet!
Hun boezem gloeit van dankbre drift:
Want Neêrland werd behoed.
Gy kunsten, slaat de hand in één;
En grift in duurzaam marmersteen,
Uw zon, uw heilzon schittert weêr
Met gloeiend goud omhuld!
De Vrede daalt op 't aardrijk neêr;
Europa slaakt geen wenschen meer;
|
|