De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 153]
| |
Nederlands eer hersteld.Ga naar voetnoot*Zoo durft ons oog dan als weleer
Op 't graf van Neêrlands helden staren!
Zoo bloost ons dan de kaak niet meer
By 't denkbeeld, wat wy eenmaal waren!
Zoo mogen wy met vaste treên,
En zonder angstig knieënknikken,
Weêr naadren tot den grafzerksteen,
Wiens luister 't ons nog korts een straf was aan te blikken!
Gy, die voor onze glorie stierft,
Ja, 't wierd een straf, uw asch te naderen.
Het volk, wiens vrijheid gy verwierft,
Moest weenen by uw lauwerbladeren!
Het bloed dat gy voor ons vergoot,
Moest elk Bataaf op 't harte gloeien:
Gy kocht ons vrijheid voor uw dood;
En wy, wy sneefden niet, maar torschten slavenboeien!
Bataven, met den stalen band
Der dwinglandy om hals en lenden,
Vervreemdden in hun vaderland,
En wenschten zich aan 's aardrijks enden.
ô Hoe benijdden ze in hun smart
Den veldslaaf aan Janeiroos boorden,
Wien nooit dat kleinood voor ons hart,
Wien nooit, of menschlijk recht, of vrijheid toebehoorden!
| |
[pagina 154]
| |
Geen moeder dorst meer 't staamlend wicht
Het praalgesticht der dappren toonen:
't Van schaamte blozend aangezicht
Verbleekte by hun lauwerkronen.
Zy vlood met bangen harteklop
Van de eens met lust bezochte graven:
ô Helden, riep zy, ziet niet op!
Het volk door u verlost, zijn platgetreden slaven.
Mijn zoontjen, riep de moedlooze uit,
Waartoe uw borst voor de eer te ontgloren!
Het bukken is uw lot, mijn spruit,
Ten prooi der dwinglandy geboren.
Geteeld uit Hollands edelst bloed,
Moogt ge op geen Vaderland meer roemen,
Maar, met een ziel die blaakt van moed,
U schamen voor heel de aard, u naar Zijn naam te noemen.
U schamen? - Op! wie de eer bemint,
Wie 't bloed waardeert, voor ons vergoten!
Op, Egâ, Moeder, Grijzaart, Kind!
Met moed op 't Ondier toegeschoten!
Wy leden al wat lijden heet
En bogen onder 't staal als lammeren;
Maar de eer verheft een luider kreet
Dan al de saamgetaste en lang verkropte jammeren.
Welaan! wy zijn ons-zelven weêr!
God wenkt! Hy redt wie zucht om redding.
Zijn hand verstrooit het trotsche heir,
Jaagt vloed en stroomen uit hun bedding!
Tot spiegelvlakte wordt het pad!
Het vocht stort neêr, gestold tot steenen!
En macht, en voorspoed, volk en schat,
Zijn met een enklen wenk, een wenk van God, verdwenen!
| |
[pagina 155]
| |
Nu dorsten we uit de wanhoopskolk
Op nieuw het oog ten hemel beuren!
Nu waagde 't ademscheppend volk
Het slavenjuk zich uit te scheuren!
Nu stroomde op nieuw der Vaadren moed,
Hun eergevoel, de boezems binnen!
Zy zwoeren by 't vergoten bloed
Voor ons behoud geplengd, te sterven of verwinnen.
Gy zwoert, ô Volk! en 't Schoon Verbond
Getuigt van uw bevestigde eeden.
Gy hebt den vaderlandschen grond
Ten spijt der dwangzucht, vrij gestreden!
Gy hebt, met Nassaus Telg aan 't hoofd,
Der tijgren muil in staal geklonken!
En Hollands roem, zoo lang verdoofd,
Heeft heerlijker dan ooit voor 't aardrijk uitgeblonken!
Bataven, beurt het hoofd weêr hoog;
Het zal der braven schim niet belgen:
Hun grootheid blinkt weêr uit uw oog;
Gy treedt weêr op als Batoos telgen;
Gy moogt met onbeklemde borst
Uws Vrijheidstichters asch weêr naderen;
Getrouw aan Eer en wettig Vorst,
Daalt weêr uw oog met lust op 't praalgraf van uw vaderen.
Triumf! der menschheid zegepraal
Hergaf onze eer haar vroeger luister:
De mond van 't buldrend veldmetaal
Verkondigt redding uit den kluister!
Dan, ach! niet alles is hersteld.
De legervaan verloor zijn smetten;
Maar - eens vermochten wy 't geweld
Langs aarde en oceaan onwrikbaar perk te zetten!
| |
[pagina 156]
| |
Ik zie het zware lijkgesteent'
Zich woelen uit de grafsteêkelders:
Verbleeken, 't lang vermolmd gebeent'
Van Hollands recht- en eerherstelders.
De ontzachbre geest van willem daalt;
Zijn vinger wijst ons op die graven
Waarop de kroon der trompen praalt,
Die 't edel heldenbloed voor onze vrijheid gaven.
Wy zweeren by de ruiters naam,
By de eer van Hollands wassenaren,
't Herstellen der aloude faam,
Zoo grootsch gehandhaafd op de baren.
Of zou de trotsche Libyaan
Den Kristenwimpel nog doen beven,
En, gruwbrer dan de Korzikaan,
Der pas ontsloten zee zijn roovrenwetten geven?
Wie voor zijn zwarte bloedvaan schrikk',
Wie schat en bloed zich af laat dringen;
Wy hijgen naar het oogenblik
Dat Neêrlands leeuw zijn trots zal dwingen.
Welaan! de kielen uitgerust!
Voor God en 't Kristenrecht gevochten!
En de oorlogsvlam niet uitgebluscht
Dan met den wissen val dier wreede roofgedrochten!
Of zou Afrikes moordrenrot
Euroop tot schand, ons langer honen?
Neen, braven, 't is de zaak van God!
Zy geldt ons meer dan Vorstenkronen!
Wandalen! mocht uw woeste kracht
Op deze monsters zegevieren,
Wie vraagt, of ons de zege wacht,
Die 't staal voor God en de eer, en plicht, en menschheid, zwieren!
| |
[pagina 157]
| |
Juicht, broeders, in het kerkerhol!
De reddingsvlag is reeds aan 't wapperen:
De maat der woestaardy is vol;
Welhaast begroet gy Neêrlands dapperen.
Welhaast verstuiven zy tot asch,
Die wallen, die uw kerkers waren!
En haast zal de onafzienbre plasch
Gebloosd zijn door het bloed van Afrikaas barbaren.
Zoo spraken eer en menschlijkheid!
Die stem had niet vergeefs gesproken:
De Zeeheld werd ten strijd geleid;
Algiers zag wal en daken rooken.
Triumf! geen smet bevlekt ons meer,
Verzoend zijn onzer Vaadren schimmen,
Hersteld is de eens bezoedelde eer,
En thands gaat Neêrlands roem den hoogsten top beklimmen.
Triumf! de zee is eindlijk vrij!
De maan van 't Moorsche strand ging onder.
De trotsaarts, dol van hovaardy,
Bezweken voor den kooglendonder!
Heeft waterloo onze eer hersteld,
Algiers bevestigde onze glorie:
Triumf! langs strand en pekelveld
Weêrgalmt het blij gejuich van Neêrlands krijgsviktorie.
Wijnmaand
1816.
|
|