De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 150]
| |
Het slagveld van Waterloo.Ga naar voetnoot*Frissche bloemen, uitgeschoten
Op der Helden kil gebeent',
Dat door vreemd en landgenooten
Wordt bewonderd, wordt beweend!
Wat, wat staat gy hier te prijken
In de kleur van 't morgenrood?
Voegt uw praal dien hoop van lijken,
Die hier rusten in den dood?
Wat, wat tiert gy langs die velden
In één heuvlenreeks verkeerd,
Waar het stof van zoo veel helden
Ons des levens broosheid leert?
Waarom malen ons uw kleuren
Hier het tintlen van dat bloed,
't Geen het hart weêr op doet scheuren
Dat hun braafheid hulde doet!
Zoekt gy hier dien hof van weelde,
Hier die lustwaranden weêr,
Waar het windtjen met u speelde
Door het golvend korenmeir?
Ach, die airen zijn gevallen,
Plat getrappeld in het stof,
Met die duizend duizendtallen
Die des oorlogs moordtuig trof!
| |
[pagina 151]
| |
't Korenbloemtjen ligt vertreden
Langs verwoestings dor gebied;
En der grafsteê akligheden
Dekt niet één vergeet my niet!
Zie! de schrale grashalmsprieten,
Op der graven kruin verspreid,
Wagen naauwlijks op te schieten
In dit oord vol aakligheid!
Klaauw en tand van 't roofgebroedsel
Maaien 't schuchtre veldgewas,
Als zy delven naar hun voedsel
Onder 't versche heuvelgras.
Wat dan zoudt gy, teêre bloemen,
Hier verslensen en vergaan,
Waar geen oog uw schoon zal noemen
Of uw luister gade slaan?
Of riep hier Natuur u henen
Door de deernis opgewekt,
Of hier soms een Gâ kwam weenen
Wie het graf eens Egaas trekt?
Ja, licht zullen soms de droeven,
Wien het aanzijn werd tot last,
Nog een zweem van vreugde proeven
Als uw knopjen hen verrast.
‘Siert een bloemtjen dit geheuvelt!’
Roept de weduw in haar smart,
‘ô Hier is mijn gâ gesneuveld, -
Reet de dood hem my van 't hart!’
| |
[pagina 152]
| |
Ja, dan drukt ze u aan haar lippen
Van haar tranen oversprengd,
En voelt d' eersten zucht ontglippen
Die haar borst verlichting schenkt!
Bloei dan welig, veldpapaver,
Tooi dees heiden met uw schoon:
't Stil viooltjen schuile in 't klaver,
't Schittren voegt uw bladerkroon!
Worm en rups ontzie uw kelken,
Uit der helden asch gevoed!
Doe geen moedwil u verwelken; -
Hagelvlaag, noch zomergloed!
Als des Winters ruwe handen
't Sneeuwen lijkkleed spreidt op 't veld,
Blijft gy veilig van de banden
Waar hy alles meê omknelt.
Blijft der graven top versieren,
Tot het duurzaam marmer rijst,
Dat dier Helden krijgslaurieren
Aan het late nakroost wijst!
Vaders, Moeders, Echtgenooten,
Broeder, Zuster, Minnares!
Tranen zijn om niet vergoten;
Plant hier palm en lijkcypres.
Waai' geen zucht het graf meer over
Daar der eeuwen roem aan kleeft!
Hem voegt dank en eerelover,
Die zoo grootsch, zoo edel sneeft.
1816.
|
|