De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 145]
| |
Ter intrede van hunne Koninklijke en Keizerlijke Hoogheden,
| |
[pagina 146]
| |
Daar hy die de aarde wetten gaf
Voor u verstuift, als 't nietig kaf,
Door stormwind voortgedreven.’
Het was uw hartverheffend oog,
Uw aanschijn dat geen wolk betoog,
Hoe ook het zwerk in 't rond door de onweêrsbui verzwartte;
Ja, 't was het voorbeeld van uw moed,
't Was de aanblik van uw stroomend bloed,
Die alle boezems stak in gloed,
En d' onmensch die Gods strafrecht tartte,
Ter neêr bonsde aan uw voet.
Hoe schoon werd toen de smart vergolden,
Die 't Vorstlijk moederhart verscheurde by uw wond!
Die tranen die Haar oog, die aller oog ontrolden,
Eer 't smeekgebed uit elks beklemden mond
Voor 's Hemels throon genade vond!
Eer God zijn Engel nederzond
Die wakende aan uw sponde stond,
En op den Vaderlandschen grond
Uw gudsende kwetsuur met hemelkracht verbond!
Ja, de Almacht zag u 't bloed met welgevallen plengen,
Dat ons verlossing wrocht van 't juk der Dwinglandy.
Heel de aard kan u geen offer brengen,
Dat aan dien bloedstroom waardig zij;
Hier kon Gods hand alleen belonen.
Wat zijn de parelrijkste kroonen? -
Geen druppel van het bloed uit uwen boezem waard! -
Wat grootheid zou uw lot verschoonen,
Uw hart den dank des menschdoms toonen? -
Geen heerschappy van heel eene Aard.
Dan, de Almacht schenkt een hart, zoo edel,
Een meer dan wareldsch loon.
De lauwer schittere om den schedel
Ter onverwelkbre kroon;
Hy die geen weêrhelft mag doen blaken,
| |
[pagina 147]
| |
Door echten gloed vereend,
Kent geen geluk in 't throonscharlaken
Noch diadeemgesteent'!
Maar 't hart, bestemd voor u te kloppen,
(Gy, Neêrlands dierbre Held!)
Sluit rijker zegen in dan tallooze uchtenddroppen,
Gezegen op het halmenveld.
Die zegen, ja, zal voor u vlieten;
Uit Eden is haar bron!
Gy zult dien met die rust genieten,
Die ons uw bloedstroom won.
De Faam heeft niet vergeefs uw schitterende daden
Tot 's aardrijks versten boord den volken doen verstaan.
Uw vroeggewonnen lauwerbladen,
Doen aller braven hart vertederd voor u slaan.
Gods raadslag werd onthuld, en zy die Hy bestemde
Tot zegel aan het snoer van Ruslands broedertrouw,
Gevoelde dat de band haar zachte borst omklemde,
Die Neêrlands heil voltooien zou.
De flonkerstar van uit het Noorden
Verschoot naar onzen Westerboog:
Zy schiet haar stralen uit op Schelde- en Rhijnstroomboorden,
En streelt ons-aller hart en oog.
De laatste neveldamp, nog drijvend door de wolken,
Van toen dit Rijk, gescheurd van uit de rij der volken,
Zich 't doodlijk rouwfloers overtoog -
Die laatste nevel is verdwenen,
En drijft voor deze heilstar henen;
En alle boezemsmart vervloog,
Met jammeren en weenen.
Gy, Star van 't Noorden, waar de hoop
Van 't slingrend en geschokt Euroop
Niet vruchteloos op staarde!
En, Heilstar van 't Nassausche huis,
Die dwars door 't stormend golfgebruis
| |
[pagina 148]
| |
De hulk des Staats bewaarde!
Voert thands met uw vereenigd licht
Waarvoor de nacht des onheils zwicht,
Het Hemelrijk op de aarde!
Vermeng' zich Alexanders bloed
Aan Nassaus ouden Heldenmoed
In afgebeden telgen!
En zie het rijzend Nageslacht
De Dwang- en Muitzucht, thands verkracht,
In 's afgronds nacht verzwelgen!
Hernieuw een later gouden Eeuw
Ons eensgestemde juichgeschreeuw
By Batavier en Belgen!
Komt, frissche jeugd en maagdenbloem,
Strooit palmen en lauwrieren!
Daar nadert aller lust en roem,
Na 't heerlijkst zegevieren!
Versiert de paân met welig kruid
En uitgelezen rozen!
Daar nadert Willems dierbre Bruid,
Uit duizend waard gekozen!
De Hemel dreunt van 't vreugdgeluid;
De schrale heiden blozen:
Een nieuwe Lent' ontspruit.
Spreidt de eerfestonnen langs de wegen!
Heft aan, het welkomlied!
Haar minzaam oog voorspelt ons zegen
In elken straal dien 't schiet.
De liefde lacht ons uit haar trekken
Met zoet vertrouwen aan:
Zy heeft, om tederheid te wekken,
Het oog slechts op te slaan.
Het lachjen dat haar mond omwemelt
Spelt welvaart, vreugde, en rust;
En 't hart voelt zich in 't leed verhemeld,
Wiens jammerklacht zy sust.
| |
[pagina 149]
| |
Haar hand heeft willems gloriepalmen
Met myrthen geschakeerd:
Op, Volken, laat het feestlied galmen,
Het wierook tot den hemel walmen,
Voor haar wier deugd gy eert!
Voor hem, die 't onweêr wist te kalmen,
En 't knersen van de ketenschalmen
In blijdschap heeft verkeerd!
Zy koomt aan 's Vorsten zij' getreden,
Met hem van ziel thands één;
Niet schittrend slechts door kostbaarheden,
Maar hartaanloklijkheên.
Haar zacht gelaat, door min verengeld,
Zet aller borst in gloed:
De Kunsten, hand in hand gestrengeld,
Behooren tot heur stoet.
De Voorspoed reikt haar blijde handen;
De Vrede is haar gespeel:
Gewonnen door haar huwlijksbanden,
Zijn beiden ons ten deel!
Zy zullen langs de stille dreven,
Door steden en gehuchten zweven,
En weemlen langs den plasch;
En Neêrlands naam, alom verheven,
Zijn vroeger glorie wedergeven,
Zoo hoog zy immer was.
ô Viert dit schittrend feest, Bataven,
Dat al wat leeft, verheugt!
't Is uw Triumfdag, Neêrlands braven!
De Zegepraal der deugd!
1816.
|
|