De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– AuteursrechtvrijAan de Hollandsche vrouwen.Ga naar voetnoot*Welaan, de koffers opgesloten!
Bataafsche vrouwen, spoedt om strijd!
Toont, dat ge uw dappere Echtgenooten,
Uw heldenzonen, waardig zijt.
ô Spoedt, en deelt met gulle handen,
Niet slechts uit ruimen overvloed;
Maar geeft van 't geen uw liefdepanden,
Uw eigen leden, dekken moet.
Schiet toe, en poogt, ô poogt te helpen!
Berekent niet hoe veel gy geeft:
't Geldt hier, het edel bloed te stelpen,
Dat uw behoud verzegeld heeft!
Daar liggen de uitgestrekte helden,
Nog smoorend in 't vergoten bloed!
Zy, die het ondier tegensnelden
Met onverwrikbren mannenmoed!
ô Zou ons iets te kostbaar schijnen?
Wie stond niet willig alles af,
Het geen hun onverduurbren pijnen
Een oogenblik verlichting gaf?
| |
[pagina 142]
| |
Helaas! ware alles niet verloren,
Zoo 't monster had getriumfeerd?
Was niet ons aller dood gezworen,
Had niet hun moed hem afgeweerd?
De wichtjens, die we thands omklemmen
In 't hoogst gevoel van moedervreugd;
Die hadden we in hun bloed zien zwemmen,
Als 't heilloos Woerden eeuwig heugt.
Wie zal de gruwelplagen tellen,
Die ons de wraak had opgelaân
Van 's afgronds roof- en moordgezellen,
Bloeddronken op hun zegebaan?
ô Wel ons, dat Gy ons beschermde,
Weldadige Almacht U zij lof!
U, die zich onzen nood erbarmde
En d' onmensch nederstiet in 't stof!
Wat dank kan U ons harte brengen,
Dan die het weldoen in zich sluit?
ô Wil het offer dan gehengen
Dat uit het diepst gevoel ontspruit!
Geen onzer draal, zijn kostbaarheden
Te wijden aan zoo dier een plicht:
Zy hooren hem, die, naakt van leden,
Op 't bed van eer te kermen ligt.
Rukt af, ô Vrouwen, de eersieraden
Daar Weeldes hand u meê versiert;
De krijgsman ligt in 't bloed te baden,
Wiens zege heel Europa viert!
| |
[pagina 143]
| |
Komt, thands de stapels neêrgesmeten
Van Grootvaârs nagelaten goed;
Tot donzig pluksel uitgereten,
Ter stelping van het heldenbloed!
'k Benij u thands, wien 't mag gebeuren,
Te grijpen uit een rijke kas,
Als of by 't vluchtig windselscheuren
Het duizendste het eerste was.
'k Benij u thands, wien 't is gegeven,
Uw ruime schatten aan te biên,
En 's lijders halfgebluschte leven
Weêr door uw hand ontvonkt te zien.
Dan, 't weinige ook kan zegen brengen:
't Is zegen, die aan 't weldoen hecht;
Ook wie den lijder tranen plengen,
Wordt Gods erbarmen toegezegd.
Welaan, hoe luttel 't moog bedragen,
Het tuig' den braven, van ons hart!
Die 't leven voor ons leven wagen,
Dier smart is onzer aller smart.
ô Moeders, zet uw jonge telgen,
Uw kleine dochters, aan uw kniên;
Verhaalt hun de eedle trouw der Belgen
Die d' onmensch voor hun moed deên vliên.
Verhaalt hun Hollands worstelstrijden,
En, hoe het Neêrlands bloed, ontgloeid,
Een eind maakt aan Europaas lijden,
Toen 't onzen bodem heeft besproeid.
| |
[pagina 144]
| |
Schetst hun, by 't raaflen van de draden,
Bestemd voor 's krijgsmans diepe wond,
Hoe Frankrijk Neêrland heeft verraden,
En hoe het weêrvergelding vond. -
Hoe Neêrlands Koningszoon zijn leven
Ten prijz' bood, dwars door lood en staal,
En 't Vorstlijk bloed heeft veil gegeven
Voor d' ongelijkbren zegepraal.
Dan zult ge in 's jongskens heldere oogen,
De vonkling zien van 't Neêrlandsch bloed;
Des meisjens wang, met wit betogen;
Maar beider boezems, vol van gloed.
Ook dit zal weldoen mogen heeten;
Maakt, Moeders, Frankrijks naam veracht!
Op dat der Gauler slavenketen
De schrik blijf van het Nageslacht.
|
|