De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– AuteursrechtvrijSmart by vreugd.Ga naar voetnoot*Zie daar de hoogste lust der aard
Vermengd aan 't ijslijkst smartgevoelen:
Een oog, door hemelvreugd verklaard,
Terwijl de tranen 't overspoelen!
Waar, God der kunsten, is uw kracht?
Waar, Rafaëls, uw toovermacht?
Waar, Titianen, zijn uw verven?
Schetst, schetst ons 't hemelblij gelaat
Der moeder die in vreugde baadt,
En 't dankbaar oog ten hemel slaat,
Terwijl zy ducht van smart te sterven.
ô Mengeling van wee en lust
Ten allerhoogsten top geklommen!
Is 't vreugd die hier de smarten sust?
Of, doet de smart de vreugd verstommen?
‘Het bloed mijns zoons schiet golvend uit!’
Zoo gilt de moeder overluid,
En 't bleek des doods bedekt haar kaken,
‘Maar Neêrland, Neêrland is gered!
ô God, die op mijn angsten let,
Aanvaard, aanvaard mijn dankgebed
En zie my Englenwellust smaken!’
| |
[pagina 139]
| |
Onwrikbre mannenmoed en trots
Mocht in Spartaansche moeders blaken,
Haar ziel kost, trefloos als de rots,
Der vrouwen teedren aart verzaken.
Wy ijzen van dien zegekreet,
Dien de onvermurwbre stijgen deed
By 't drietal lijken van haar zonen!
Wat offer 't Vaderland gebied',
Het vergt de teedre moeder niet
Wier bloed in 't bloed van telgen vliet,
Zoo koel, zoo wreed een hart te toonen.
Dan, weinig kostte 't, fier te zijn
Om 't voorbeeld voor 't heelal te strekken.
De schoonste deugd is enkel schijn,
Waar trots en praalzucht haar bevlekken.
ô Neêrlands dierbre Koningin,
Uw ziel heeft ware grootheid in,
En voelt de heiligste aller banden:
Zoo naauw aan 't dierbaar kroost gehecht,
Gevoelde uw boezem wat het zegt,
Als 't duister lot den strijd beslecht,
Te beven voor zijn huwlijkspanden!
Gy hebt gesidderd in dat uur;
Mijn boezem ook gevoelt dat beven!
Dan, dank zij 't eeuwig Albestuur,
Hy spaarde uw Telg 't onschatbre leven!
Gy hebt gesidderd, hebt gebeên:
Maar de Almacht-zelv' trad voor hem heen,
En sloeg den trotschen vijand neder:
Een Schutsgeest weerde 't gruwzaam lood,
Waarin de alom verspreide dood
Hem moordend naar den boezem schoot,
En gaf hem aan uw armen weder.
Hem weder! Hemel, met wat glans!
Zijn kruin omstraald van lauwerglorie!
Gebiedende aan des oorlogs kans;
| |
[pagina 140]
| |
Getorscht op vleuglen der viktorie!
De kroon die 't grijsste krijgshoofd voegt,
En 't eerbegeerigst hart vernoegt,
Is niet te schittrend voor zijn vlechten.
De roem van derden Willems moed,
Dien 't aardrijk dankbaar hulde doet,
Herleeft in Nassaus koningsbloed;
En 't stroomt voor uwe en onze rechten!
Heel Neêrland, in één zucht vereend,
Heeft God zijn beden opgezonden:
't Heeft tranen, hartebloed, geweend,
Op 't ijslijk denkbeeld van zijn wonden.
Wie had niet in dat hachlijk uur
In 't dichtste van des vijands vuur,
Voor hem, de borst aan 't staal geboden?
Wie niet met blijden vreugdelach
Op dat men hem beveiligd zag,
Met dank voor zulk een stervensdag,
De dood ten kaken ingevloden?
Dan ach, zijn kostbre bloedstroom vloot! -
't Is God die elken polsslag regelt.
Hy keerde d' Engel van de dood,
Maar heeft door hem ons heil verzegeld.
Met heldenmoed, en in God sterk,
Doorzweefde hy het oorlogsperk,
Omzwierd van bliksems en rapieren:
Met leeuwenkracht omgreep zijn hand
Het wrekend staal voor 't Vaderland,
En stortte d' onverlaat in 't zand
By 't zwaaien van de vloekbanieren.
ô Holland, werdt gy diep verneêrd
By 't sleepen van des Dwinglands keten;
Uw smaad is thands in roem verkeerd;
Uw hoon, uw lijden is vergeten!
Gy hebt in 't roemrijkst oorlogsveld
De glans van Neêrlands naam hersteld;
| |
[pagina 141]
| |
Geen nevel kan haar luister schenden:
Met eigen heldenbloed bespat,
Van Neêrlands dankbre tranen nat,
Verwekt oranjes lauwerblad
't Ontzag van 's aardrijks uiterste enden.
|
|