De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– AuteursrechtvrijDe schrikkomeet.Ga naar voetnoot*Zie daar de schrikkomeet van uit der starren reien
Door de Alvrijmachtbre hand geslingerd naar beneên
Wie zag niet nood en dood langs heel haar pad verspreien,
En waar zy aan het oog verscheen,
Heel de aard bevochtigd met geween!
Het aaklig voorgevoel doet d' armen landman beven,
Als 't teeken van ellend aan 's hemels transen blinkt;
Maar de eigen Wijsheid heeft haar perken voorgeschreven,
Die 't wijd heelal in banden klinkt,
En op wier wenk ze in 't niet verzinkt.
Dan, 't was geen ijdel spook, het geen Euroop verbleekend
Den boezem schokken deed, daar 't platgetreden lag.
De onmeetbre zee van bloed des aardrijks korst doorweekend,
Getuige van d' ontzetbren dag
Die 's aardrijks vloekstar rijzen zag.
| |
[pagina 136]
| |
De heldre lucht betoog met zwarte donderwolken;
Des afgronds kaak borst op, zijn Geesten braken voort;
De twist doorstreefde de aard, omgord van moordrendolken;
De deugd en de onschuld werd vermoord;
Natuur en tempeldienst verstoord.
Geen pest ontvolkte de aard met zulk een toomloos woeden,
Als de alvernielbre Krijg, ontstoken wijd en zijd.
Geheel een teelt verdween. Ja zwakke knaapjens bloedden,
In d' immer weêr hernieuwden strijd
Als offers aan den dood gewijd!
Doch waartoe 't wee herdacht, hetgeen haar invloed de aarde
(Als strafgericht van God) zoo lang verduren deed?
Europa hief het oog dat weenend op haar staarde,
Ten zetel op van Hem, die 't leed
Der lijdren naar hun krachten meet.
Vermeetle, door de hand der Almacht thands vergruizeld,
Wien de aard te nietig was ten bodem voor uw voet!
Wat wonder, zoo u 't hoofd van hoogmoed heeft gezuizeld,
En de eigen trots uw val bespoed,
Die 't aardrijk overdolf met bloed?
Verachtbre Korsikaan, wat gaat ge uw schedel bukken,
En smeekt het volk genà wier val gy hadt bepaald?
ô Bleef u dan geen dood om u der schand' te ontrukken?
Geen dood, die strijdren eer behaalt,
Wat bloed ook door hunne aders straalt?
Hoe! achtet ge Albion zoo blind in Staatsbelangen
Dat ze in haar boezem U een wijkplaats aan zou biên.
U, d' afschrik van 't Heelal met gastvrij hart ontfangen,
Om Frankrijk eens weêr aan uw kniên,
En, licht, zich-zelv uw slaaf te zien?
| |
[pagina 137]
| |
Neen, 's aardrijks moordenaar stond ander lot te wachten.
Het rotsig berggevaart omgolfd met eeuwge zee,
Weerkaats' verpozingloos de nuttelooze klachten
Van d' onmensch, wien des menschdoms wee
Geen enklen zucht ontglippen deê!
In de eenzaamheid des doods, en aan u-zelv' hergeven,
Strekke u dat plekjen gronds voor d' overheerschten throon.
Verbeelding moge u daar, in ijdlen waan verheven,
Beroofd van scepterstaf en kroon
Nog zetelen by de aardsche Goôn!
In 't woeste hofverblijf, waar alle tochten woelen,
En 's vleiers stem, de stem van 't schuldig hart versmoort,
Daar kon dat rustloos hart zich nooit verzadigd voelen;
Wat zult ge in dat verlaten oord,
Als 't wroegen u de borst doorboort!
Vergeefs zal daar uw ziel naar kalm genoegen smachten!
Het bloed dat gy vergoot zal rookend, opwaart gaan;
De schim eens enghiëns by sluimerlooze nachten,
By stillen disch en wandelpaân,
Verdelgend voor uw oogen staan.
Daar zal diens jonglings hand u op de wonden wijzen
Zoo gruwzaam toegebracht op de onschuldvolle borst:
Daar zal u eindlijk eens het wraakgeroep doen ijzen
Dat opsteeg tot der vorsten Vorst,
En 't geen gy steeds bespotten dorst.
De Almachtige is gerecht! Wie ooit Gods weg miskende,
Gevoelt in deze uw straf Hem rechter over 't kwaad.
De dood die krijgren treft ware u te zacht een ende,
Die dartlend hebt in 't bloed gebaad,
En 't menschdom jammer zwoert en haat.
| |
[pagina 138]
| |
Ja, de Almacht is gerecht! De klaagstem rees ten hoogen
Van half de kermende aard, vertrapt door 's dwinglands voet:
God wil dat eens Euroop haar tranen af zal droogen!
Europa juich! gy zijt behoed.
De dwinglandy heeft uitgewoed!
Oogstmaand 1815.
|
|