De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 83]
| |
Ter geboortefeest van Zijne Koninklijke Hoogheid, 's lands souvereinen vorst;
| |
[pagina 84]
| |
Nooit wierd ons Holland, Holland weêr,
Zoo vreemde macht den staf moest voeren.
Aan Hem-alleen die Hollands grond
Op Oudren bloed en leven stond
Kon ons de band der harten snoeren.
ô Gy, wien tegenspoed en smart
Eens anders lijden leerde schatten!
Uw in het leed vertederd hart
Kon eenig onze ellend bevatten.
Ja, Gy die ons als Landgenoot
De Vaderlijke handen boodt
Toen we ons in 't stof ter neêr gesmeten,
Vertrappeld als een slavenstoet,
Ontwrongen aan des dwinglands voet,
Nog worstlend met zijn stalen keten.
Door U alleen, die Hollandsch denkt,
Die Godsdienst koestert, deugd, en zeden,
Kan Neêrland, in zijn roem gekrenkt,
Weêr in den rang der Volken treden.
Geen offer staat uw hart te dier
Om by het Vaderlijk bestier
Onze eer aan ons geluk te paren:
Gy staafdet dit met eigen bloed,
Met onvertzaagden heldenmoed,
Reeds in den bloei der lentejaren.
Geloof niet, uitverkoren Vorst,
Dat ooit dat offer zij vergeten!
Wie eens zijn hart verzaken dorst,
De wroeging heeft het opgereten!
Wien ooit een dwaling heeft verblind,
Wie vijand wezen mocht of vrind,
't Wist al uw grootheid recht te geven!
Geen Neêrlandsch hart dat edel dacht,
Dat niet zijn bloed ten offer bracht,
Zijn leven afstond voor uw leven.
| |
[pagina 85]
| |
Zoo wettig als uw Vorstenrecht,
Zoo eindloos teder zijn de banden
Waarmeê zich 't Hollandsch harte hecht
Aan U voor wien de boezems branden.
Ja, wierdt Gy van uw eerste jeugd
Den braven dierbaar door uw deugd,
Thands zijt Gy 't tienvoud door uw loten
Op wien zich Hollands grond beroemt,
Wien heel de wareld Helden noemt,
Waar ze ooit het Oorlogszwaard ontblootten.
In U, in uw zoo dierbaar kroost
Ligt Hollands heil en welvaart tevens:
Elke uchtend die de kimmen bloost
Verhoogt den zegen U huns levens.
In U, in hun, bloeit Hollands eer!
Gy roept de welvaart, dat zy keer'
Om Hollands glorie uit te breiden.
Op U is aller hoop gericht;
Gy zult het schittrendst morgenlicht
Op de uitgeschenen glans verspreiden.
ô Vorst, wien alles hulde brengt
Op 't dierbaar jaarfeest dat wy groeten!
Wat blijde traan er word' geplengd,
Wat offer nadere aan uw voeten,
Mijn dankbre ziel herdenkt den tijd
Toen, alle hoop op uitkomst kwijt,
By 't dwalen langs uitheemsche stranden,
Den balling dien Gy nooit vergat
En die op aard geen toevlucht had,
De weldaad toevloot van uw handen.
Dees my in stilte ontrolde traan
Bedaauw' my ongezien de wangen!
God-zelf zal 't offer niet versmaân;
Gy ook moogt zulk een dank ontfangen.
Is niet in 't Vorstlijk hoofdsieraad
| |
[pagina 86]
| |
De parel die het schittrendst staat,
Het traantjen dat de dankbren weenen?
Waar Vorstendeugd haar wellen doet,
Siert zy de kroon met schooner gloed
Dan 't vuur van Indus flonkersteenen.
Steeds smaaktet Ge in 't gevoelig hart
Des weldoens onverstoorbren zegen:
Betoog de hemel zich met zwart,
Dit strooide U rozen op de wegen.
Dit is 't, dat U vergoden zal
Waar ooit uw naam door 't wijd heelal,
Des vreemdlings eerbied op moog wekken:
Dit is 't, dat d' onverbreekbren band
Die Vorst verbindt en Vaderland,
Steeds naauw en naauwer toe zal trekken.
Was weldoen ooit eens Vorsten pronk,
Hoe zalig moog zich Holland achten,
Nu de Almacht ons een heerscher schonk
Wiens hand ons lijden zal verzachten!
ô Derfde uw volk die troost zoo lang
Dat vrij de vreugd zijn smart vervang'!
Ja, de uitkomst zal het niet misleiden.
Gewis, Gods gramschap lei zich neêr,
Hy schonk een Antonijn tot Heer,
Die aller voorspoed uit zal breiden.
Gezegend, heilig dan dees dag,
Dien 't Englendom met vreugd zag gloren:
Dien 't groette met zijn zoetsten lach,
En 't welkom toezong uit zijn choren!
Op, Neêrland, op! ter hooggetij'!
Gevoel wat reine vreugde zij,
En breng den hemel uw gebeden!
Der braven vreugd is dank en lof;
Op, Neêrland! hier is dankensstof!
Erken het, dit gezaligd heden!
| |
[pagina 87]
| |
ô Poëzy, waar is uw lied?
Wat toeft gy in de hemelkringen!
De Dwingland viel, die U verstiet!
Kom willems feest het Iö zingen!
Kom, druk op uw gewijde Luit
Ons aller hartsgevoelen uit,
Geen blijder dag hebt ge ooit bezongen.
Wees gy, bezield van hemelgloed,
De tolk van 't overstelpt gemoed,
Van Vorstenmin en vreugd doordrongen!
Ach! of de hoogstgestemde snaar,
Geroerd door de elpenstift van Goden,
Thands tolk van Neêrlands liefde waar:
Doch, Vorst, hebt gy dien tolk van nooden!
Neen: 't Hollandsch hart spreekt in 't gelaat,
En uw verheven ziel verstaat,
Ofschoon en tong en lippen zwegen,
Wat zucht ons aller borst ontwelt,
Wat traan in aller oogen zwelt,
Al klonk geen blijde galm U tegen!
Dan neen: hy rijst, geliefde Vorst!
De wolken dreunen in 't weêrgalmen!
De vreugdekreet ontstroomt de borst,
En stijgt tot God als offerpsalmen:
Ach! zoeter dan des wierooks wolk,
Een dwingland door 't gebogen volk
Op bloedige outers aangestoken!
Herhaal, ô Neêrlands Volk, herhaal
Oranje steeds die hartetaal
Tot eens het jongste licht ter kimm' zij aangebroken!
|
|