De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Aan de Nederlanders.Ga naar voetnoot*Spilt ge uw schatten ruim, Bataven! nimmer kost gy 't eedler doen;
Nimmer in gewenschter tijdstip menschenliefde en deernis voên.
Werd ons Holland uitgeplunderd van zijn welvaart, van zijn goud,
Niemand, die zijn laatsten penning aan den Woerdenaar onthoudt!
Niemand, die zijn laatste siersel niet van hals en handen rijt,
En het niet met zoet genoegen in de kist des offers smijt!
't Wichtjen, door het bloed zijns Vaders reeds voor menschen min ontgloeid,
't Geen de traan om Woerdens lijden langs de bolle koontjens vloeit,
Strekt het gulle kinderhandtjen vrij en ongedwongen uit,
En vermeert de liefdegaven met zijn lang gespaarde duit. -
Wel u, wel u, Batavieren, dat uw deugd niet ging te loor!
Dat het hartverdervend voorbeeld u niet meêsleepte in zijn spoor!
Neen, gy zijt het bloed nog waardig, dat met d' eersten Willem streed;
Dat, waar plicht en deugd bevelen, van geen zelfbelangen weet.
Wie dit immer logenstraffe, niet met ijdle woordenpronk
Toondet ge in dees bange dagen, eer ons God verlossing schonk,
Wat bedaardheid, moed, en krachten in 't volvoeren van den plicht,
Wat vereening kan bewerken, met Godsdienstig toeverzicht!
Mocht een dwingland ons verpletten met zijn ijzren gruwelstaf,
Wy verwonnen door de geestdrift, die het zelfgevoel ons gaf.
Wy verwonnen door 't vertrouwen, (niet door eigen kracht alleen)
Wy verwonnen door 't erbarmen van den Hoorder der gebeên!
Lang, lang dobberde onze Staatskiel op den ongestuimen vloed;
Vreeslijk werd het roer geslingerd dat het vaartuig mennen moet.
Ach, uit de eene hand in de andre, werd dat splintrend roer gevat.
Maar, helaas! waar was een Stuurman die vereischte kracht bezat?
Telkens werd het losgereten door het algeweld der zee,
En het sleepte in 't hevigst slingren d' uitgeputten Scheepsvoogd meê.
Ach de braafgezinde jongling, niet bestemd aan 't roer te staan,
| |
[pagina 50]
| |
Zag het Hoofd van vuige roovren, handen aan ons vaartuig slaan.
Wat, wat baat hier weêrstand bieden! Overrompeld, overmand,
Geeft hy 't op aan 't grimmig noodlot dat met d' afgrond samenspant.
De Onmensch rijt de zeilen neder, scheept en volk en lading uit,
En verklaart het rijke vaartuig voor zijn vrijgewonnen buit.
Nu, nu greep de woeste roover in zijn dollen overmoed
Heel de manschap die 't bevatte, heel ons zuurgewonnen goed:
Nu, nu, voert hy (die vermeetle!) Neêrlands jonglingschap ter dood
Om zijn wankle macht te staven met den valschen naam van groot!
Maar wy zonden tranen opwaarts, en die tranen zijn geteld;
De Almacht sloeg den roover neder, en zijn grootheid werd geveld:
't Stormgedruisch lei, op Haar wenken, 't moêgeschokte hoofd ter rust;
En, het vuur der bliksemslingring heeft Haar adem uitgebluscht:
Wien de zorg der kiel behoorde, is hersteld in 't wettig recht;
En de losgeborsten afgrond heeft zijn wrevel neêrgelegd:
De opgeheven vlag en wimpel wappren vrij en ongestoord,
En het scheepsvolk viert zijn redding, met een blijd Hoezee, aan boord.
't Viert zijn redding, Nederlanders! ja, met tranen van gevoel!
Wie, wie blijft by zulk een redding, by Gods zichtbren bystand, koel?
Toonen we ons dien bystand waardig door die eendracht, door die trouw,
Die, indien ze op nieuw mocht wanklen, ons op nieuw verpletten zou!
Zij der Vaadren deugd en Godsvrucht aller roem en aller lust!
Deze schonken ons, by voorspoed, onverstoorbre vreê en rust.
Dan, waartoe u op te wekken door 't aanlokkelijkst verschiet?
Gy betoondet u Bataven; gy vergat uw afkomst niet!
Welk een keten u mocht drukken, hoe uw bloei en welvaart kwijn',
't Strekt u tot geen ijdle glorie, op uw' eernaam trotsch te zijn.
Wie op schat en weelde roeme, wie u overtreffe in macht,
Gy behieldt de grootsche deugden van het achtbaar Voorgeslacht.
Nimmer hebt ge een troost onthouden, waar de droeve recht op had;
Nooit de liefdegift geweigerd, waar de nooddruft u om bad.
Thands, thands staaft ge op nieuw uw glorie door de schatten die gy stort,
En het weldoen siert uw' schedel met een kroon die nooit verdort!
Wintermaand 1813.
|
|