Schoon ende suverlijc boecxken inhoudende veel constige refereinen (Refereinen 1528)
(2007)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Twaer wel van node datmense vlode
Als draken serpenten venijnege prien
Si bringen doctoors in theologien
Tot ketterien
Venineger dan oyt Basiliscus hanen
Si verstaen scriftuere na haer fantasien
Cloosters abdien
Bederven dese boose Lutherianen
Als heidenen Turcken ende
Soudanen
Breken si beelden in kercken in capellen
Hoe sal icse best noemen na mijn wanenGa naar margenoot+
Tsijn eertsche duvels die de menscen quellen
Het helsce serpent / sijn fenijn uut spooch
Waer duere hi ons ouders / te valle tooch
Eet vander vrucht sprac hi / ghi sult god
gelijcken
| |
[pagina 123]
| |
Goet en quaet weten / merct hoe hise bedrooch
Ghi en sult niet sterven / de duvel looch
Dus doen ooc sijn dienaers / in alle wijcken
Si trecken tvolc / met loosen practijcken
So men siet blijcken
Si preken vryheit / daer de menscen na haken
Het honich si om den mont / al strijckenGa naar margenoot+
Den armen den rijcken
Ontraden si vasten / bidden en waken
Si prisen gemac / scerpheit si laken
Hier duer bringen / si veel sielen ter hellen
Ic segt u al tsamen / wilt de waerheit smaken
Tsijn eertsce duvels die de menscen quellen
Gelijc Christus / sijn discipulen uut sandtGa naar margenoot+
So sendt ooc de sine / de helsche viant
| |
[pagina 124]
| |
Die hem wel stoutelic / derven vermeten
Scriftuere uut te leggen / na haer verstant
Discoort verweckende / over alle dlant
Als scorfte scapen / vander kercken gespleten
Ongeleerde buffels / die niet en weten
Griecxsche poetenGa naar margenoot+
Uutgeloopen muncken / verkeerde van sinnen
Wacht u wilt Cristus woort niet vergeten
Tsijn valsche propheten
Al scijnent scapen / tsijn wolven van binnen
Aen haer vruchten sult ghise kennenGa naar margenoot+
Als bocken / niet als scapen / salmense tellen
Weer Lutherianen / oft Lutherinnen
Tsijn eertsce duvels die de menscen quellen
Si liegen luegenen / si scriven brievenGa naar margenoot+
| |
[pagina 125]
| |
Si stelen naem en fame / arger dan dieven
Si waren ooc weerdich / meerder pine
Haren helscen vadere / si ghelieven
Geestelic en weerlic / si gerieven
Het is hen alleleens / weer munc oft bagijne
Si bieden elcken / van haren venijne
In goeden schijne
Stroyen si haer valsche / verdoemde boecken
Tsijn eertsce neckers ic blive by dmine
Een volle dosijne
Mutsaerden aenden eers / ic en wilse niet vloecken
Men spaertse te seere / dit doetse vercloecken
De vos ende de wolf / sijn goede ghesellen
Si roepen den geest / maer tis tvleesch datse soeken
Tsijn eertsce duvels die de menschen quellen
| |
[pagina 126]
| |
Haer ketterlijcke boecken / doen si prenten
En scinckense wech / als groote presenten
Om datse tvenijn / wel souden verbreyden
Hoort watse noch doen / dees valsce serpenten
Si gaen in cloosters / met haren argumenten
De gheestelike maechden / smeeken en vleydenGa naar margenoot+
Wat sit ghi hier gesloten / wilt van hier sceyden
En gaet u vermeyden
Wast en vermenichfuldicht / het sijn gods woordenGa naar margenoot+
Wilt dit vervullen / rasch sonder beyden
Elc mocht wel screyden
Dat si de sielen / dus deerlijc vermoorden
In dooste / in dweste / suden en noorden
Al omme sijt in / tverweerde stellen
Ic derf wel seggen / al waert dat sijt hoorden
Tsijn eertsce duvels die de menscen quellen
| |
[pagina 127]
| |
Dan comen de wijfs / noyt argher maren
Clappen en couten / als groote caren
Bi biechtvaders / predicanten / en doctoren
Geveynsdelijc / oft devote / hertkens waren
Hier mede isser vele / qualijc gevaren
Die hem sprake houden / acht ic half verloren
Si sullender bi argeren / al hadden sijt ghesworen
Elck hoeder hem voren
De vrouwen sijn subtijl / bedriechlijc van zeden
Salomon de wijste / onder de sonne gheboren
Van god vercoren
Deden hem de vrouwen / niet afgoden aenbeden
Men vint valscer dan dye / opten dach van heden
Geleerde wilt doch / dit veersken wel spellen
Schout sulcken serpenten / wildi leven in vreden
Tsijn eertsce duvels die de menschen quellen
| |
[pagina 128]
| |
Al sijnt joncfrouwen / met steerten / oft cadetten
Gaetter niet me omme / tsijn sviants netten
Een besceten koe / wilder vele bescijten
Hoort hoese blasphemeren / in haer bancketten
Met ander lien ghebreken / haer tanden wetten
Eens yegelijcx misval / sullen si verwiten
Die duecht doen heeten / si ypocriten
Haer lippen si biten
Als yemant derf tegen / haer dwalinge spreken
Siet hoese hen / in bruerlijcke / liefte quiten
Si stooten si smiten
De ghene die hem / de waerheyt preken
Waert in haerder macht / si souden hem wreken
En werpen ter neder / cloosters en cellen
Theeten cristen menscen / mair waert wel bekeken
Tsijn eertsce duvels die de menscen quellen
| |
[pagina 129]
| |
Princen en princessen / als u dLuters ghespuys
Wilt genaken / maect geringhe / een cruys
Geeft hem geen geloove / haer fundament
is wack
Wilter niet me eten / gaet niet in haer huys
Want gods eere achten / si min dan een gruys
Op vasten / op biechten / hebben si den hack
Si eten alst hen lust / en vollen haren sack
Als tvercken aenden back
Si slocken svridaechs vleesch / al warent honden
Aen papen aen muncken / weten si een lack
Si en sien niet wat packGa naar margenoot+
Si hebben op haren / hals ghebonden
Luegenachtich spreken / si met twee mondenGa naar margenoot+
Men soude haer bedroch / nyet meten met ellen
Al dat si soecken / is vryheit in sonden
Tsijn eertsce duvels die de menschen quellen
|
|