Schoon ende suverlijc boecxken inhoudende veel constige refereinen (Refereinen 1528)
(2007)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
Verkeert / seer wonderlijc / vol confusenGa naar margenoot+
Eendrachticheyt wert verjaecht / si moet verhusen
Liefte vergaet en haet / houdet veltGa naar margenoot+
Men acht nu cloosters / kercken oft clusen
Gods dienst gaet te nyete / de waerheit lijt gewelt
Veel wolven werden onder / gods
scaepkens getelt
Hieremias wert verjaecht / Ezechiel verbeent
Die de waerheit wilt seggen / dus eest nu gestelt
Wert schiere als sinte Steven gesteent
De werelt is op een ende / voorwaer ic meent
Besiet den ottere / nu sinen tant / scerpen
Om te verbitene / al die hem tsegen sijn
Oude gewoonten / wilt hi vander hant
werpen
Al mach daer / der sielen / profijt in gelegen / sijn
Hi scrijft daer de menscen / meest toe
genegenGa naar voetnoot9 / sijn
| |
[pagina 86]
| |
Hier omme sijn valsce leeren becliven
Vryheit / ongehoorsaemheit / dwelc
saechte wegen sijn
Daer willen quaewillige / meest bi bliven
Si blasphemeren / si pruetelen / si kiven
Eest dat hem yemant contrarie seyt
In haer dwalinge / si lanc so meer verstiven
Te rechte dit jammer / elc goet herte bescreyt
Tes deerlijc als deen blinde den anderen leyt
Cleyne es devotie onder den volcke / nu
Penitentie te doene / wert letter geacht
Over de waerheit drijft / een duyster wolcke / nu
Daert voormaels claer dach was daer eest nu nacht
Veel vreemder opinien / werden bedacht
Vanden uutgeloopen munc / te Swerten Berge
Deen blinde leyt den anderen / inde gracht
| |
[pagina 87]
| |
Hi maect den volcke / conscientie lerge
Hi stellet hen soetkens / si sugen vanden merge
Maert venijn is bedect / dat blijft in muten
Anderlien goey wercken / verkeeren si in erghe
Si blasphemeren / si liegen si stuten
De snaren slaen discoort int vier metter luten
Die voormaels int gelove / simpel en slecht was
Sietmen vanden weghe / der waerheit wijcken
Men heetet nu crom / dat voormaels recht / was
Door nieuwe vonden / en loose practijcken
Elc wilt nu / op eenen anderen kijcken
Niet achtende / al is hi selver besmet
Sietmen in tgeestelic volc / gebreken blijcken
Dat wert in scrifte / op kercken geset
Nochtans stater gescreven / in Christus wet
| |
[pagina 88]
| |
Mint uwen even naesten / hoe sidi dus botGa naar margenoot+
Wert hi verdoemt en veroordeelt in
sviants net
Die uut nide eenen slechten mensce heet sotGa naar margenoot+
Waer vaert hi die de stathouders gods bespot
Een yegelijc wilt / schier selver prelaet / wesen
Tsijn nu al priesters / weer mans oft vrouwen
Goey ouders voormaels / den
priesterliken staet prezen
Dwelc de jongers qualic onderhouwen
Men siet nu tpriesterscap heel verdouwen
Men heetse afgoden / en antecrists cnapen
Om datse som anders / doen / dan si souwen
Versmaetmen al tsamen / muncken en papen
Geven si goey leere / wie wilder na gapen
Maer haer gebreken / connen si wel bespien
En meest deel sijnt selve / scorfte scapen
| |
[pagina 89]
| |
Die eens anders stof / in sijn oogen wel sienGa naar margenoot+
En haer selfs hoveken en willen si niet wien
Financiers / makelaers / loose cooplien
Volcxken die hem selven / qualic regeren
Veel rapiamus / wi onder den hoop / sien
Vanden genen / die alder meest / murmureren
Si willen de geestelicheit / reformeren
En haer selfs gebrec / si niet en mercken
Swijcht dwasen / wat wildi / veel ordinerenGa naar margenoot+
Elc staet voor hem selven / weer papen oft clerckenGa naar margenoot+
Men sal elcken loonen / na sijn eyghen wercken
In doordeel gods / so scrifture ons leert
Al gesciender veel abusen / inder kercken
Dat en wert met uwen clappe niet gekeert
Ghi maer uus selfs sonden / daer duere en vermeertGa naar margenoot+
| |
[pagina 90]
| |
Gebiet / ons Christus / niet onderdanicheit
Mathei int drientwintichste / eest gescrevenGa naar margenoot+
Siet hoe swaerlijc / wrac god de wederspannicheit
Die Chore / Dathan / en Abiron bedrevenGa naar margenoot+
Met twee hondert en vijftich / dye lieten dleven
Om datse tegen Moyses / vielen so fel
Weerspannige menscen wilt hier voor bevenGa naar margenoot+
Weest gehoorsaem u prelaten na gods bevel
En leven si qualijc leeft selver welGa naar margenoot+
Volcht den woorden niet de wercken ghi criges danc
En siet ghise vallen hout daer me gheen spel
Het sijn menscen als ghije broosch ende cranc
En gaen si crepele ghi gaet ooc wel manc
Haet en nijt is groot / in veel menscen / vry
Leefde Petrus noch / men sloech hem nu doot
| |
[pagina 91]
| |
Want quaet doen / quaet
scriven / quaet wenscen si
Den paus van Rome naest Christus ons hoot
Men behoeft geen prelaten / ten es geen nootGa naar margenoot+
Dus spraken si ooc / die de waerheyt misten
Heeft de paus gebreken / si hanghent op sijn broot
Si soudent wel helen / als sijt niet en wisten
Onderdanige scaepkens / heeten papisten
De paus antechrist / wat abelder slot
De scriftuere verkeeren si met valscen listen
Veel menscen bringende in sviants cot
Snijt af de quaey leden eer theel lichaem verrot
Ic sorge ons plage / in corten dagen / naect
Om dat de sonden / dus overvloedich / sijn
Kent u misdaet / eer ghi de plagen / smaectGa naar margenoot+
Wiens tanden van nide / dus scerp dus bloedich / sijn
| |
[pagina 92]
| |
Besiet u selven / wilt niet meer moedich sijnGa naar margenoot+
Wederspannich / verwaent / dus stout dus coene
Maer om datse som rijcke / en voorspoedich sijn
So en wetense van weelden / wat te doene
Waermen comt / in weertscappen /
avont oft noene
Daer moetent papen / en muncken ontghelden
Men verhalet daer al / eest rijpe oft groene
Wistense een moort / si soudense melden
En groote luegenen gebreken daer selden
Knaecht mijn beenken
die wilt / ic werpt int hondert al
Diet aengaet / macht in sijn tessce steken
Want het waer quaet / hiet ick yemant
bisondert mal
Daer ic in veel lien / sie wijsheyt gebreken
Leeke ambachts lien / willen nu preken
Men gelooftse schier bat / dan geleerde mans
| |
[pagina 93]
| |
Dees Duytsce clercken / vol valscer treken
Versmaden nu alle doctoren bicans
Maer die mede aenhouwen aen den nieuwen dans
Sijn alleene geleert / vernuft ende wijs
Al waert een spinster / oft een ander arm gans
Sulc volchde haer leeringe / en haer advijs
Siet toe en timmert op geen bevende ijs
Leefde Ambrosius en Richardus noch
Men hietse nu esels / met langhen ooren
Al preecte Augustinus / en Bernardus / noch
Veel menscen / en soudender / niet na hooren
Want men siet hoe grooten geleerden doctoren
Al scriven si goey redene / en claer besceet
Si moeten al dolen / dat es verloren
Maer eenen ketter sijn / si te hooren bereet
| |
[pagina 94]
| |
Dien gelooftmen al omme wien lief oft leet
Hoe seere men hem siet / de waerheit croken
Elc sie toe / onder een scaepkens cleet
Es claerlijc / een gripende wolf gedoken
Want valsce propheten heeft Cristus voorsprokenGa naar margenoot+
Mi wondert grootelijc / boven maten
Dat volc heensdaechs / dus seere verblint es
Datse hem met woorden / dus verdoven laten
Van eenen wiens leven / hen onbekint es
Eest hi alleene / die van god bemint / es
Heeft hi hem sinen nausten raet laten weten
Voorwaer mi dunct / dat hi dwaes gesint / es
Dat hi hem boven andere derf vermeten
Die hem in duechden / bet hebben gequeten
Dan hi na dat sijn / selfs scriften tugen
| |
[pagina 95]
| |
Daer geen quaey woorden / hi en sijn vergetenGa naar margenoot+
Dwelc sijn discipulen wel van hem sugen
Dwaes sijn si die met alle winden bugen
Niet beters dan elc den ouden pat loopt
Want nieuwe wegen / doen dicwils dwalen
Die wel doet eenen scat / in shemels stat hoopt
Daer af den loon / nemmermeer en sal falenGa naar margenoot+
Die wel doet / god salt / hem wel betalenGa naar margenoot+
Als de siele comt / voorsijn presentieGa naar margenoot+
Al hoordi nu yemant / anders verhalen
Vliet sulcken menscen / geeft hem geen credentie
Schout haer leere / boven de pestilentie
Oft ghi wert daer duere / van gode getogen
Gelooft niet so saen / een smans sententieGa naar margenoot+
Hi heeft meer luegenen / dan eene geloghen
| |
[pagina 96]
| |
Die lichtelijc gelooft wert saen bedrogenGa naar margenoot+
Op dat hi tgemeijn volc / tot hemwaert trecken mochte
So roept hi op de geestelicheit moort
Op dat hi tbedroch / te bet bedecken / mochte
So bracht hi eerst veel devocien voort
Sijn venijn verbreidende / oost / west /
suydt / noort
In dorpen in steden binnen en buten
Heel kerstenrijc / isser duere verstoort
Al omme spreectmen / van luten / van fluten
Certeyn sijn ooren / muegen hem wel tuten
Want waermen coemt / men hoorter af snappen
En de duecht diemen daer uut siet spruten
Es dat si deen luegen aen dander lappen
Dat sal al drupen op sijnder cappen
Predicanten / diemen hier voortijts liep na
| |
[pagina 97]
| |
Hoortmen nu antechristus / apostelen noemen
Men versmaetse nu / daermen eens riep / na
En men wiltse veroordeelen en verdoemenGa naar margenoot+
Die dlant geerne souden / van dwalingen broemen
Heeten helsce honden / en eertsce vianden
Scoenlappers hem boven doctoren beroemen
Ic hope ten is hier niet maer in ander landen
Daer en achtmen op paus oft op sijn banden
Aen allen predicanten weetmen nu een lac
Riedt yemant men sal dees boecxkens
verbranden
Men riep crucifige inden sac inden sac
Soect dit volc god / jaes haer eygen gemac
Quaet is de saeyere / en quaet saet saeyt / hiGa naar margenoot+
Wildi den boom kennen / merct wel sijn vruchtenGa naar margenoot+
So den vogel gebect is voorwaer so craeyt / hi
| |
[pagina 98]
| |
Men hooret heesdaechs / aen de geruchten
De geestelicheit en machmen / nergens
geluchten
Sijnt moniken / sijnt nonnen / men doet hen verdriet
Salt noch lange dueren / ic soudts mi beduchten
Het clootken en is noch / ten ende niet
Hoe voer Arrius / die thooft der ketters hiet
Tsal noch alcomen / teenen exteren neste
Goey herten en twifelt / niet al hoordi yet
Die waerheyt / salt al verwinnen / int leste
Peynst altijt / douliekens sijn de besteGa naar margenoot+
Redene voormaels / te disputeren / plach
Nu disputeertmen / metter lien sonden
Geleerde mannen / men voortijts studeren sach
Om dat si de waerheit / wel souden orconden
Nu studeertmen om te vinden / nieuwe vonden
| |
[pagina 99]
| |
In dleven van papen / muncken / en nonnen
Tvolc haet malcanderen / als Torcken en honden
Die tspel eerst rocte / wat heeft hi gewonnen
Het es geroct / maer noch niet volsponnen
Daer menich goet herte / af es vereent
Waer sal hijt verantwoorden / diet heeft begonnen
Een geestelic man / de geestelicheit vercleent
Oft de duvel heeft ergens een cappe ontleent
Siet nu de werelt / wel al omme / aen
Vol lidens / vol verdriets / vol tribulatien
Mars wil door oorloge / opte bomme slaen
Goey herten sien / so veel temptatien
Dieren tijt naect ooc in corter spatien
Want door menichte / der sonden / oyt plagen vielen
Waer af is liefte onder de christen natien
| |
[pagina 100]
| |
Deen bruer wilt nu / den anderen vernielenGa naar margenoot+
Sulc vergeet de salicheit / van sijnder sielen
En moeyt hem met / gods oordeelen verholenGa naar margenoot+
Kerstenrijc sietmen / vol dwalingen crielen
Leeke menscen houden / heymelijcke scolen
Quaet geselscap heeft god veel sielen ghestolenGa naar margenoot+
Tes al evangelie dat den mont spreect
Maer de wercken / openbaerlic / bewisenGa naar margenoot+
Datter wat anders / inder herten gront / steect
Aen de wercken / kentmen / der menschen
ghijsenGa naar margenoot+
Dat wi vele devangelie / prijsenGa naar margenoot+
Dat en sal ons in doordeel gods / niet scoonen
Maer die wel doet / sal glorioos verrisen
Goey wercken goeden loon en laet u niet hoonenGa naar margenoot+
Leest de scriftuere / niet om verschoonen
| |
[pagina 101]
| |
Leert u devangelie / dat ghi sult vloecken
En haten alle / geestelijcke / persoonen
Waer staet dat gescreven / willet mi soecken
Ghi Duytsce doctoren oversiet u boecken
Waer sidi doctorinnen / ic wil ooc groeten / u
Had ic dat vergeten / ghi sout u beclagen
Het vlas is diere / spint vry met moeten / nu
Maer int studeren / en muechdy niet vertragen
Ghi moet de sorge / ooc helpen dragen
Oft het soude inder kercken / al qualic gaen
Malloten god en sal u / daer na niet vragen
Draecht sorge voor duwe en ghi hebt voldaen
Wat meyndi / wildi die scriftuere verstaen
Boven mannen / die vol doctrinen scinen
Door tgroot abuys en weet ic wat seggen saen
| |
[pagina 102]
| |
Staet de wijsheit nu op spinsters en baghijnen
So gaet dat geloeve wel op plattijnen
Christe Jesu / wiens dierbaer / bloet swamGa naar margenoot+
Om dat wi ons sielen / daer in souden badenGa naar margenoot+
Verleent ons gratie / ootmoedich goet / lamGa naar margenoot+
Der heiliger kercken / staet nu in stadenGa naar margenoot+
Wildi ons helpen / wie mach ons scaden
Niemant / al doetmen ons / liden en swaerheyt
De prelaten der kercken / wilt ooc beraden
Verlicht haer herten / met uwer claerheit
Den dolenden geest / kennisse der waerheit
Op datse haer / scult / hier muegen af kerven
Tes beter nu gesucht / dan datmen hier na screit
Maria gods moeder / wilt ons verwerven
Een duechtsaem leven een salich sterven
| |
[pagina 103]
| |
Vijftien hondert drientwintich men scriven / sach
Eenentwintich in november tsi elcken bekent
Desen a b slecht van sne wier om kiven / mach
Was duer jonste diet begonste doen volent
|
|