Schoon ende suverlijc boecxken inhoudende veel constige refereinen (Refereinen 1528)
(2007)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermdRefereyn.WAt vintmen heensdaechs
/ al sduvels kinderen
Clappaerts en clappeyen / die elcken
hinderenGa naar margenoot+
Sien si yemant eens / onnoselic vallen
Seer selden sullen si tquaet verminderen
Maer wat bi hangen / als logen vinderen
Wiens valsce tongen sijn vol rigallen
Dese en sullen in gods rijcke / niet stallen
Maer rollen als ballenGa naar margenoot+
Inde helsche wallenGa naar margenoot+
Biden bosen viant / haren radere
Onder tvolc en is geen / liefte met allen
| |
[pagina 66]
| |
Si clappen si callen
Si ghecken si mallen
Sulck acht sinen broedere / een groot misdadere
En selver is hi dusent mael quadere
Wi dolen al gadere ooc niemant so reenGa naar margenoot+
Hier om segge ic uut minlijcker adere
Die sonder sonde is werp den eersten steenGa naar margenoot+
Tvolc clapt nu / dat hem de tanden clateren
Si berechten paus / bisscop / abten / pateren
Si en willen voor niemant bugen den nec
Valt yemant van desen / si lachen si schateren
Papen / muncken / susters / en materen
Sijn tsamen so si seggen / luy / gierich / en vrec
En steken selve / tot den ooren inden drec
Haren sondighen treck
| |
[pagina 67]
| |
Hangt de siele opt reck
Aen achterclappers wilt / gods ordeel vreesen
Stopt uus selfs scuyte / want voorwaer si es lec
En houdt uwen beck
Merct uus selfs ghebreck
Ghi vangt donnosele / inden slach als meesen
Men siet u darme weduwen en weesen
Plucken en teesen / uwen ja es neen
Waer om wildi nu ander lien gebreken cleesen
Die sonder sonde is werp den eersten steen
O christen menschen / hoe sidi verkeertGa naar margenoot+
Dat ghy broeders malcanderen /
niet anders en eert
Ghi bint u siele / met swaren banden
Den thoren gods / wert dagelicx op u vermeertGa naar margenoot+
Weet ghi niet / wat sinte Pauwels ons leertGa naar margenoot+
| |
[pagina 68]
| |
Dat achterclappers / sijn gods vianden
Hoe derft ghi tot gode / op heffen u handenGa naar margenoot+
Met bloedighen tanden
Subtijle verstanden
Wilt den oppersten heere / sijn oordelen laten
Oft ghi moet hier na / tot uwer scandenGa naar margenoot+
Eewelijck brandenGa naar margenoot+
Dus in wat landen
Ghi yemant siet vallen / tsi van wat staten
Peynst hi nu / ic morgen / wi sijn crancke vaten
Wilt niemant verwaten / hi si groot oft cleen
Want sidi heeren oft ondersatenGa naar margenoot+
Die sonder sonde is werp den eersten steenGa naar margenoot+
Sulc weerlijc seyt dat geestelijcke dolen
En tsijn de vuylste kinder vander scholen
| |
[pagina 69]
| |
Die den lien thare ontdraghen en ontrumen
Theet banckeroete in Duytsce ghestolen
Si lueren si sueren si lappen si solen
Dese willent al doen draeyen op haer dumen
En haer eygen salicheit si versumen
Si brassen si slumen
Op saechte plumen
Si dobbelen si tuysscen si spelen si mommen
Si lesen al omme na de schoonste prumen
Tvet si afschumen
Hem steken de crumen
Recht oftse inde vloet van welluste swommen
Si herpen si luten si pijpen si bommen
Het recht si crommen / elc knage dit been
Dolen papen en muncken met grooten sommen
Die sonder sonde is werp den eersten steenGa naar margenoot+
| |
[pagina 70]
| |
Haet en nijt domineert / en liefte is dootGa naar margenoot+
Elc siet op eenen anderen / dit is den nootGa naar margenoot+
Waer duere de weerelt / nu is vol plagen
Een yegelic moest beteren / sijn eygen hoot
En houden seer neerstelijc / dat god geboot
Ons broeders gebrec / souden wi lichtelijc dragen
Waert dat wi elc / ons selven besagenGa naar margenoot+
Wi souden met vlagenGa naar margenoot+
Suchten en claghen
Want al staen wi nu vast / morgen messcien
Sullen wi vallen / en die ghisteren laghen
Sullen god behaghen
In corten daghen
Dus keert alle dinc ten besten wilt
achterclap vlyen
Siet ghi geestelijcke dolen / peynst tsijn oock lien
Uus selfs hof wilt wien / oft u naect gheween
| |
[pagina 71]
| |
Hoordi yemant quaet spreken / segt swiget van dyen
Die sonder sonde is werpt den eersten steenGa naar margenoot+
Prinche.
Niemant en derf den anderen / yet verwiten
Want wi ons al tsamen qualijc quijten
Wie eest die sijn siele / met duechden voedt
En die haer leven / in gods dienst versliten
Heeten wercheyligen / en ypocriten
Ja rasende menscen / sinneloos verwoet
Men oordeelt nu quaet / dat eens hiet goet
Edel christen bloet
Waerdy wel vroet
Ghi sout malcanderen / met lieften aencleven
Wi hebben een hooft Christum / vol alder ootmoet
Die ons allen behoetGa naar margenoot+
| |
[pagina 72]
| |
Wiens ontfermeghe vloet
Ons liggende dicwils / heeft op geheven
Dus laet ons malcanderen de hant ooc gevenGa naar margenoot+
Eendrachtelijc leven / als broeders in eenGa naar margenoot+
Want so ons Johannes / heeft bescreven
Die sonder sonde is werp den eersten steenGa naar margenoot+
|
|