| |
| |
| |
Het Vieille mysterie
Verhaal van Janice Lenaerts
Tekeningen van Farley Tamsiran
Het is een warme dag in juli als een rode Ford Fusion Vieille binnenrijdt. In de auto wordt er gelachen, en uit volle borst met de radio meegezongen. De dorpelingen kunnen volop meegenieten van de vrolijke klanken die door de open raampjes naar buiten zweven. Sommigen draaien zich verbaasd om, anderen schudden glimlachend hun hoofd. Als de auto voorbij twee oudere vrouwtjes rijdt, staken zij verstoord hun gesprek. Ze mompelen iets dat verdacht veel op ‘toeristen’ lijkt, en gaan dan gewoon verder met het bespreken van de laatste nieuwtjes: ‘En bij de bakker hoorde ik dat...’. Maar niet iedereen in de auto is in zo'n opperbeste bui. Niemand lijkt de jongen op de achterbank op te merken die niet lacht, maar nors naar buiten zit te staren.
Sommigen zouden Vieille omschrijven als een saai, ouderwets stadje waar niets te beleven valt, en dit is precies hoe Jonas er zelf ook over denkt. Hij werpt een boze blik op zijn moeder. Anne glimlacht naar hem, maar schenkt verder geen aandacht aan het onuitstaanbare gedrag van haar zoon, en zingt vrolijk verder met de radio. Jonas steekt zijn tong uit naar haar.
Jeroen had gevraagd of hij met hem mee op reis wou naar zee. Dan zouden ze nu aan het voetballen zijn geweest, daar was hij zeker van! Maar in plaats daarvan zat hij al 3 uur in de auto en mompelt voor de zoveelste keer
‘Ik was nog liever in het internaat gebleven.’
Guido is advocaat en Anne is modeontwerpster en runt een kledingwinkel waar ze haar eigen ontwerpen verkoopt. Ze werken dikwijls
| |
| |
heel laat en hebben daardoor in de week niet veel tijd om Jonas en Saskia te helpen met huistaken, om hen ergens heen te brengen, of om gezellig iets met hen te doen. Maar nu het vakantie is, stond Anne er op dat het hele gezin samen op vakantie zou gaan.
Ze laten het dorp achter zich, en de auto rijdt nu een hoge heuvel op. Saskia kijkt verrukt naar buiten, en wijst opgewonden als het hotel in zicht komt. Zodra Guido de auto op de oprit heeft geparkeerd, springt ze uit de auto. Ze neemt even de tijd om zich uit te rekken na de lange rit, en snuift de zoete dennengeur op. Ze ziet haar moeder het hotel binnenlopen en haast zich achter haar aan, de trappen op, de voordeur door, het hotel binnen.
Jonas is veel minder enthousiast uit de wagen gekomen. Hij neemt zijn rugzak en weekendtas uit de koffer, en bekijkt het hotel van op een afstand. Het was gebouwd in donkere stenen en het dak miste een paar dakpannen. Tegen de muren groeide klimop omhoog.
Saskia komt het hotel weer uitgelopen.
‘Mama zegt dat we onze bagage op onze kamer moeten gaan zetten en dan vertrekken we meteen voor een picknick! Leuk hé Jonas!.’
‘Hmm’, mompelt Jonas.
Maar Saskia's enthousiasme is niet te temmen en ze gaat vrolijk door:
‘En Jonas, wat vind je ervan?’
‘Van wat?’
‘Van het hotel natuurlijk, dompie!’, lacht Saskia en ze kijkt hem vragend aan.
‘Ik vind het een oud en grauw krot, dus lelijk, en ik denk dat de eigenares wel een heks moet zijn.’
Saskia kijkt hem even met open mond aan, en antwoordt dan boos ‘Nou, ik vind het wél mooi en Gerda is heel lief!’
Ze pakt haar tas en stampvoet terug naar binnen.
Guido komt naast Jonas staan en legt zijn hand op zijn schouder.
| |
| |
‘Wat een prachtige dag voor een picknick nietwaar? De zon schijnt, de vogels zingen en de bonnen dansen in de wind!’
‘Pfff, een dag zoals alle andere dus’, antwoordt Jonas. Hij neemt zijn zak en loopt ook naar binnen. Als hij toen geweten had wat hem nog te wachten stond die dag, had hij wel twee keer nagedacht voor hij dat zei.
| |
De picknick
Het is twee uur als de Van Akkers de lange oprijlaan aflopen. Ook dit keer vormen ze een leuk, toch iets apart groepje om zien. Saskia huppelt vrolijk voorop, gevolgd door Guido en Anne. Guido draagt fluitend de picknickmand en een grote plaid en kijkt naar iets in de verte dat Anne hem aanwijst. Enkele meters achter hen slentert Jonas. Hij draagt een voetbal onder de arm en stampt tegen losse kiezelsteentjes.
plaid = een wollen reisdeken
Als ze bij het hek zijn aangekomen, slaan ze links het bospad in. Jonas werpt nog even een blik over zijn schouder, en ziet nog net hoe een blauwe Peugeot het hek doorrijdt. ‘Leuk’ denkt hij, ‘we krijgen gezelschap, dat ontbrak er nog aan!’
Ze lopen verder langs het bospad en na zo'n kwartiertje komen ze aan bij een grote open plek.
‘Hier zijn we dan’, zegt Anne.
De picknickplek is een grote groene weide met wilde bloemen waar een fris blauw beekje doorstroomt.
‘Wauw’, zucht Saskia ‘net zoals Gerda gezegd had!’
‘Ja, een magisch plekje’, zegt Jonas schijnheilig. ‘Ik durf te wedden dat Gerda het hier zelf getoverd heeft.’
Saskia werpt hem een vuile blik toe, en gaat haar moeder helpen met het uitladen van de picknickmand.
| |
| |
‘Aan tafel’, roept Anne, en gedurende het volgende half uur heerst er een vredige stilte. Na het eten gaat Guido languit op zijn rug liggen met een grasspriet in de mond. Anne leest een boek, en Saskia plukt bloemen. Jonas staat enkele meters verderop trucjes te doen met zijn bal.
Plots verschijnt er een glimlach op zijn gezicht, en het zal niet lang duren voor de rest te weten komt waarom dit is. Jonas bal belandt met een luide plof midden tussen de picknickspullen. Anne kijkt op van haar boek.
‘Jonas, kan je wat verder gaan spelen?’
Maar Jonas negeert haar en doet rustig verder.
‘Auw!’ roept Saskia ‘Dat was tegen mijn hoofd!’
‘Ben je doof Jonas? Ik vroeg je om wat verder te gaan spelen.’
Weer negeert Jonas zijn moeder.
Als voor de derde maal zijn bal op het deken terechtkomt, richt Guido zich geërgerd op:
‘Jonas! Hoor je je moeder niet? Neem je bal en ga wat verder spelen, onmiddellijk!’ Jonas draait zich met een ruk om:
‘Waar bemoei jij je mee? Jij hebt niets te zeggen! Je bent mijn vader niet!’ En boos loopt hij het bos in.
‘Jonas!’, roept Saskia, en haastig loopt ze hem achterna. Guido kijkt hen verslagen na, en Anne legt troostend een hand op zijn arm.
| |
In het bos
‘Jonas, wacht nu even!’ Jonas blijft staan en wacht tot Saskia hem heeft ingehaald. Hijgend blijft ze naast hem staan.
‘Wat was dat nu allemaal?’
Jonas heeft al spijt van zijn uitbarsting. Hij haalt zijn schouders op en zegt:
‘Wel het is toch zo! Hij is onze vader niet.’
‘Nee dat is waar, maar hij zorgt wel als een papa voor ons. Je hoefde helemaal niet zo gemeen te zijn, ik denk dat je hem echt gekwetst hebt!’.
| |
| |
‘Ik zal straks wel sorry zeggen, oké. Ik ben gewoon in een rot humeur. Het is hier zo stom! Waarom mocht ik niet gewoon mee met Jeroen?’
Boos stampt hij zijn bal weg, die stuitert tegen een boom en in een groepje konijnen terecht komt. Haastig schieten de konijnen de struiken in. Jonas stampt weer tegen zijn bal, dit keer zo hoog dat hij in een boom terechtkomt en blijft steken. Vogels vliegen geschrokken weg en gaan op zoek naar een veiliger plaatsje.
‘Jonas! Je moet je niet afreageren op die dieren! Die kunnen er ook niets aan doen dat jij het hier niet leuk vindt!’ Jonas kijkt boos naar Saskia.
‘Jij gaat toch ook niet beginnen hé Sas!’ en ruziënd lopen ze verder.
‘Wordt het geen tijd dat we teruggaan Jonas?’
‘Euhm, oké, even kijken, we kwamen van daar, of nee van dáár, ....’
‘Bedoel je dat je de weg niet meer... vertel me nu niet dat we verdwaald zijn hé Jonas!’ zegt Saskia met tranen in haar ogen.
‘Wel nee!’ Maar hij is er niet erg gerust in.
‘Kom, volg me maar.’
Zo lopen ze verder door het bos, Jonas op kop met een angstige Saskia in zijn kielzog.
‘Het lijkt wel of we gevolgd worden.’
Jonas kijkt haastig rond, maar zegt dan opgelucht;
‘Welnee Sas, we zijn hier helemaal alleen’, en hij loopt verder. Na wat voor Saskia een eeuwigheid lijkt, komen ze aan op een open plek in het bos. Ze lopen naar het midden van de open plek en merken dat er vanaf de plek drie paadjes lopen. Jonas kijk om zich heen als plots...
‘Hoor jij dat ook Sas? Dat geluid, het lijkt wel...ja! Het is het stromen van de beek!’ ‘Nou en?’, snikt Saskia, ‘denk je echt dat dat ons
| |
| |
zal helpen?’
‘Natuurlijk!’, hij neemt Saskia vast bij haar schouders, en kijkt in haar betraande ogen.
‘Als we de beek vinden, kunnen we die volgen en komen we terug op de picknickplek! Komaan laten we gaan.’
Jonas draait zich om en voelt hoe een koude hand hem bij de keel grijpt. Saskia slaat een gil en grijpt Jonas hand vast.
‘Wat... wat zijn dat?’ stamelt ze angstig.
Elk van de bosweggetjes is versperd door een mysterieus wezen dat uit het niks lijkt te zijn opgedoken.
‘Het spijt ons,’ zegt één van de wezens dat op hen toeloopt, ‘maar we kunnen je niet laten gaan’.
Als je goed kijkt, herken je in elk van de wezens wel een dier. Zo lijkt één van hen op een zwart konijn. Dit konijn is echter zo groot als een beer, en heeft rechtopstaande oren van minstens één meter lang en rode vlammende ogen. Het tweede dier is duidelijk een pad. Zijn hoofd is tweemaal zo groot als de rest van zijn lichaam, dat vol staat met wratten, maar voor de rest lijkt hij normaal.
Het dier dat hen toesprak lijkt het meest op een hert en staat vol groene vlekken. ‘Wie zijn jullie? En waarom willen jullie ons gevangen nemen?’ vraagt Saskia.
Het hert kijkt haar een ogenblik zwijgend aan.
‘Wij waren normale dieren zoals alle anderen. Sinds enkele maanden is ons drinkwater vervuild...’, ‘en dat is de schuld van de mens!’ onderbreekt het konijn hem woest.
‘Rustig Pé, en door het drinken van dat water zijn we geworden tot wat je nu ziet.’ ‘Onze soortgenoten zijn bang van ons en hebben ons uit onze stam verstoten. Toen hebben we ons hier teruggetrokken.’
‘We moesten alles achterlaten, ons huis, onze vrouw en kindertjes... Wie zal hen beschermen nu wij weg zijn?’ zegt Pé.
‘En dan kom jij hier, in ons bos, en heb je het lef om hen aan te vallen!’ snauwt hij naar Jonas.
| |
| |
‘Maar ik heb helemaal niet..., het was een ongelukje! Ik...’
‘Zwijg!’ zegt het hert.
Kom jongens, neem hem mee.
Plots gaat alles heel snel. De pad wikkelt zijn meterslange tong om Jonas en hupt met hem weg, gevolgd door de anderen. Het hert draait zich nog even om naar Saskia.
| |
| |
| |
| |
‘Jij kan gaan’, zegt hij, en verdwijnt.
‘Wacht!’ roept Saskia hem na, maar de dieren zijn al in de duisternis van het bos verdwenen.
Saskia draait zich om en begint te rennen. Ze loopt zo snel als haar benen haar kunnen dragen. Takken zwiepen in haar gezicht, en de tranen stromen over haar wangen, maar ze merkt er niets van. Halverwege het bos komt ze Anne en Guido tegen die naar de kinderen op zoek waren.
‘Mama!’, roept Saskia en ze werpt zich in haar moeders armen.
‘Ze hebben Jonas! Ze hebben hem meegenomen!’ huilt ze, en Anne trekt haar dicht tegen zich aan.
| |
In het hotel
Saskia komt haar kamer binnen en ploft neer op haar bed. Op het bed tegenover haar ziet ze Jonas zijn zak nog onuitgepakt staan. Ze veegt de tranen uit haar ogen, en er verschijnt een vastberaden blik op haar gezicht.
‘Ik ga je terughalen broer!’ zegt ze.
‘Ik kom je redden!’
Dan gaat ze languit op het bed liggen, en valt uit pure vermoeidheid in slaap.
Als Anne even later binnenkomt, ziet ze hoe Saskia ligt te woelen. Ze doet het licht in de kamer uit, knipt het nachtlampje aan, en stopt Saskia onder. Dan nestelt ze zich op het voeteinde van het bed, en laat de voorbije dag in gedachten nog eens passeren. Ze had zich zo opgelucht gevoeld toen ze Saskia hadden gevonden. Maar zodra ze had gemerkt dat Jonas er niet bij was, was de angst weer toegeslagen.
Saskia had een onsamenhangend verhaal verteld over gemuteerde dieren die Jonas ontvoerd hadden. Vervolgens had ze hen de open plek laten zien, en hadden ze twee uur lang de buurt afgezocht naar enig spoor van Jonas. Toen het te donker werd om nog iets te zien,
| |
| |
waren ze naar de politie gegaan om de verdwijning aan te geven. De commissaris was heel vriendelijk geweest, en na Saskia ondervraagd te hebben, had ze beloofd om de volgende dag een zoekactie te starten. Allerlei gedachten flitsen door Anne's hoofd tot ook zij uitgeput in slaap valt.
| |
| |
| |
| |
| |
Eveline
De volgende ochtend is iedereen al vroeg op. Aan de ontbijttafel bespreken ze de plannen voor die dag. ‘Wanneer vertrekken we?’ vraagt Saskia.
‘Hoe bedoel je?’ vraagt haar moeder haar.
‘Naar het bos, helpen met de zoekactie.’
Anne kijkt Guido even aan en pakt Saskia's hand vast.
‘Papa en ik vertrekken na het eten. Ik wil dat jij hier in het hotel blijft liefje.’
‘Wat? Waarom mag ik niet helpen?’ roept Saskia. Boos rukt ze haar hand los, en gaat met een ruk van tafel. Halverwege de ontbijtzaal draait ze zich om en roept woedend:
‘Ik was er toevallig bij toen het gebeurde!’, en ze stormt naar buiten, de tuin in. Daar was ze nog steeds aan het uitrazen toen Anne haar gedag kwam zeggen. Ze was in de schaduw van een grote eik gaan zitten, en daar zat ze nu nog altijd.
Saskia zit diep in gedachten verzonken als ze plots opgeschrikt wordt door voetstappen.
‘Hoi, ik ben Eveline’, zegt het meisje dat naast haar neerploft.
Saskia kijkt haar verbaasd aan, en antwoord automatisch
‘Ik ben Saskia.’
‘Ik was al bang dat ik hier helemaal alleen zou zijn’, gaat Eveline verder, ‘dus ik ben heel blij je te ontmoeten. Ben je hier ook alleen?’
Euhm, heb ik iets verkeerd gezegd?’, vraagt ze verbaasd als Saskia plots begint te huilen. Saskia droogt haar tranen en vertelt haar de gebeurtenissen van de vorige dag. Eveline staart haar met grote ogen en open mond aan.
‘Meen je dat echt?’ vraagt ze ongelovig.
‘Ik begrijp het al’, zegt Saskia die wil opstaan,
‘jij gelooft me ook al niet.’
Als Saskia wil weglopen houdt Eveline haar tegen.
‘Ga alsjeblieft niet weg! Ik geloof je wél, echt waar!’
| |
| |
Saskia gaat met een opgelucht gevoel weer zitten.
‘Sorry dat ik zo uitviel, maar niemand gelooft me! Mijn ouders niet, de politie niet..... Die zijn nu op zoek naar 3 mannen met carnavalkostuums.’ Ze zucht eens diep.
‘Ik mag niet eens mee helpen met de zoekactie’, zegt ze verontwaardigd.
Eveline gaat wat rechter zitten.
‘Maar dan gaan we toch zelf op zoek,’ zegt ze opgewonden.
Dit keer is het Saskia's beurt om ongelovig te kijken.
‘Meen je dat?’ vraagt ze.
‘Natuurlijk! Ga je spullen halen, dan spreken we hier terug af binnen een half uur.’
En zonder verdere uitleg springt Eveline recht, en spurt ze terug naar het hotel.
| |
De zoektocht
Saskia staat al ongeduldig te wachten als Eveline aan komt lopen.
‘Eindelijk!’
‘Dat duurde nogal’, zegt Saskia.
‘Ik had toch een half uur gezegd’, antwoord Eveline.
‘Wat heb je allemaal in je rugzak?’, vraagt Saskia nieuwsgierig. Zij was enkel een warme trui en basketters gaan aantrekken.
‘Ik heb een lunchpakket voor ons gemaakt.’
‘Goh, daar had ik helemaal niet aan gedacht!’
‘Laten we snel vertrekken’, zegt Saskia, en samen vertrekken ze naar het bos. Ze wandelen tot aan de picknickplek.
‘Gisteren zijn we daar het bos in gelopen’, wijst Saskia, ‘maar we kunnen nu beter de beek volgen, dan komen we aan de open plek.’
Basketters = basketbalschoenen
Zo trekken de twee meisjes langs de beek het bos in. ‘Stop’, fluistert Saskia, en ze wijst naar enkele politieagenten die tussen de struiken
| |
| |
| |
| |
het gebied aan het uitkammen zijn. Al sluipend trekken ze verder.
Een hele tijd later komen ze aan bij de open plek.
‘Is het hier?’, fluistert Eveline met ontzag in haar stem. Saskia knikt instemmend. ‘Laten we eerst even rusten en onze lunch opeten’, zegt Eveline, en ze gaan op een stukje gras naast de beek zitten, genietend van de zon op hun snoet. Enkele konijntjes komen nieuwsgierig dichterbij, en worden beloond met stukjes brood.
‘Hoe moet het nu verder?’ vraagt Eveline.
‘We moeten hen vinden, ik weet alleen nog niet hoe’, antwoordt Saskia.
‘Euhm Sas...’, zegt Eveline met verstikte stem terwijl ze haar hand voor haar mond slaat, ‘ik denk dat het niet meer nodig is.’
En ze wijst naar iets dat zich achter Saskia bevindt.
Saskia draait zich om, en staat oog in oog met het hert.
‘Wat doen jullie hier?’ gromt hij.
‘Jonas zoeken natuurlijk, wat had je dan gedacht!’
‘Dat heeft geen zin!’ antwoord het hert nors.
‘Hij is onze gevangene, en je zal hem niet vinden!’
Saskia kijkt hem een ogenblik in stilte aan.
‘Je beseft toch dat er steeds meer en meer mensen naar deze plek zullen komen zolang Jonas niet gevonden wordt. Dat kan jullie bedoeling niet zijn! Er moet toch iets zijn dat ik kan doen om Jonas terug te krijgen! Je kan hem toch niet voor altijd gevangen houden.’
Het hert kijkt haar nadenkend aan.
‘Goed, als je ervoor zorgt dat de beek weer rein wordt, krijg je je broer terug, hij is ons enkel tot last.’
En na dit gezegd te hebben verdwijnt het hert weer.
Eveline komt naast Saskia staan.
‘Wauw, dat was...’
‘Ik weet het’, antwoord Saskia,
‘je vindt er geen woorden voor. Je hebt geen letter overdreven!’
| |
| |
‘Maar wat doen we nu?’ vraagt Eveline.
Saskia denkt even na. ‘Ik denk dat we best de beek verder volgen en proberen te ontdekken waar het gif vandaan komt.’
De meisjes rapen hun spullen bij elkaar en vertrekken weer op pad.
| |
Op onderzoek
De beek is helder blauw, en je kan tot op de bodem kijken. Vissen schieten weg tussen stenen en planten. Maar hoe verder de meisjes de beek volgen, hoe troebeler het water wordt. Slechts enkele meters verder blijft Saskia plots staan en hurkt neer bij de beek.
‘Kijk Eveline’, zegt ze en wijst in de beek, ‘hier drijven de vissen dood op het water, en zie je die groene kleur? Dat lijkt dezelfde kleur als de vlekken van het hert. De vraag is alleen, waar komt het vandaan?’
| |
| |
| |
| |
‘Wat denk je daarvan?’ vraagt Eveline en ze wijst naar een oud gebouw dat op een heuvel staat.
‘Laten we gaan kijken’, zegt Saskia beslist, en samen lopen ze de heuvel op.
Aan de zijkant van het gebouw hangt nog een oud waterrad dat vroeger water uit de beek pompte. De meisjes besluiten om het gebouw eens van binnen te onderzoeken. Ze duwen de grote schuifdeur open, en gaan het gebouw binnen.
‘Dit lijkt wel een oude opslagplaats’, zegt Eveline.
De opslagplaats is een gigantische ruimte zonder ramen en slechts 2 deuren.
‘Laten we eens kijken wat er achter die deur zit’, zegt Saskia, en loopt naar de deur toe.
Met veel moeite krijgen ze de deur open, en komen ze in een piepklein vertrek. ‘Niets!’ zegt Saskia teleurgesteld na even rondgekeken te hebben.
‘Hoe kan dat nu?’
‘Nee, hier is inderdaad niets’, zegt Eveline, en loopt op het raam toe.
Het is een heel klein raam, en het is bedekt met centimeters stof en spinnenwebben. ‘Kom eens kijken Sas!’, roept Eveline opgewonden, en Saskia snelt op het raam toe. ‘Denk je dat...’, vraagt Saskia en ze kijkt Eveline hoopvol aan.
‘Dat komen we maar op één manier te weten!’ Samen spurten ze naar buiten.
Onder een grote boom staat er een oude verroeste tank, en dit is de reden dat de beide meisjes zo opgewonden aan komen lopen. Ze lopen om de tank heen, en vinden eindelijk waar ze naar op zoek waren.
| |
| |
‘Een lek!’, roepen de meisjes in koor.
Uit het lek druppelt een groene vloeistof die een plasje onder de tank vormt. Vanuit het plasje loopt er een weggetje gif naar de beek, die maar één meter verder stroomt.
‘Joepie! We hebben het mysterie opgelost! Laten we snel naar de burgemeester gaan en vragen of hij de tank wil laten weghalen en de beek terug schoonmaakt.’ Opgewonden en blij haasten de meisjes zich naar het dorp.
| |
Bij de burgemeester
‘Het spijt me meisjes,’ zegt de burgemeester, ‘maar daar kan ik niets aan doen. Daarvoor moet je bij de eigenaar zijn.’
De meisjes kijken hem beteuterd aan.
‘Maar het is toch uw zaak, en die van alle inwoners dat de beek die door jullie bos loopt, waar jullie kinderen spelen, vergiftigd is’, zegt Saskia een beetje boos.
‘Zoals ik al zei, is dat niet mijn zaak om op te lossen.’ Hij slaakt een diepe zucht.
‘En zelfs al zou ik willen helpen, er is geen geld voor. De gemeente heeft alles geïnvesteerd in het bouwen van een nieuwe school.’
‘Straks zijn er geen kinderen meer om naar zijn stomme school te gaan’, zegt Saskia boos als ze weer buiten staan.
‘Ach, dat was het dan’, zegt ze en begint te huilen.
‘Nee hoor’, antwoord Eveline vastberaden, en ze slaa(g)t troostend een arm om Saskia heen.
‘We gaan het nu niet opgeven! Ik heb nog een ideetje, luister...’. En terwijl ze terug lopen naar het hotel, zijn de meisjes in een serieus gesprek verwikkeld.
's Avonds bij het avondeten heerst er een bedrukte sfeer aan tafel.
‘Hoe was de zoektocht?’ vraagt Saskia hoewel ze het antwoord al weet.
Anne slaakt een diepe zucht.
‘We hebben geen spoor van Jonas gevonden, maar morgen gaan we terug, en als het nodig is de dag daarna en de dag daarna....’
| |
| |
‘Hoe was jou dag?’
‘Best’, antwoord Saskia, ‘maar ik ben moe en ga slapen.’
Saskia staat op van tafel en gaat naar haar kamer, nagekeken door een verbaasde Anne.
| |
Red uw beek
De volgende ochtend gaan Eveline en Saskia al vroeg op pad, gewapend met pen en papier. Als ze in het dorp aankomen gaan ze van deur tot deur met hun petitie ‘Red uw beek’.
Om twaalf uur stipt lopen de meisjes het gemeentehuis binnen. Ze wachten tot er ‘binnen’ geroepen wordt, en lopen dan tot aan het bureau van de burgemeester.
‘Alstublieft burgemeester’, zegt Eveline ‘dit is een petitie, getekend door alle 208 inwoners van uw dorp. Zij vinden de beek en de gezondheid van hun kinderen belangrijker dan een nieuwe school.’
De burgemeester neemt de petitie van zijn bureau en leest ze door. Verwachtingsvol kijken de meisjes hem aan, dan zien ze hoe hij naar hen glimlacht en zelf zijn handtekening op de petitie zet.
‘Voorruit, laat me nu die tank eens zien’.
Eveline en Saskia geloven hun oren niet, (en)maar vliegen elkaar dan juichend in de armen.
Twee uur later heeft de burgemeester al een heel ‘reddingsteam’ opgetrommeld om aan het werk te beginnen. Saskia bedankt hem, en zij en Eveline lopen dolgelukkig terug naar het hotel.
| |
De terugkeer van Jonas
Het is acht uur als de Van Akkers de trap aflopen om te gaan eten. Ze komen in de hal aan als plots de voordeur van het hotel open gaat. Een politieagent komt binnen en achter hem loopt jonas met een deken rond zich.
‘Ineens stond hij daar op die open plek’, verklaart de agent.
‘Onbegrijpelijk!’
Saskia vliegt Jonas om de hals.
‘Bedankt zusje’, fluistert Jonas haar in het oor, en Saskia kijkt hem
| |
| |
met tranen in de ogen aan, maar ditmaal zijn het tranen van vreugde.
Anne omhelst haar zoon, en laat hem pas los als ze er zeker van is dat alles goed met hem gaat. Dan ziet jonas Guido staan die wat onwennig naar zijn voeten staat te kijken. Jonas loopt op hem toe.
‘Het spijt me papa’, en voor hij nog iets kan zeggen heeft Guido hem al tegen zich aangetrokken. Hij wrijft Jonas haren in de war en antwoordt:
‘Het is oké.’
En met de aankondiging ‘tijd om te eten’ verdwijnen ze allen in de eetzaal.
| |
Het afscheid
De ochtend na zijn terugkeer leerde Jonas Eveline kennen en sindsdien trokken ze er elke dag met zijn drieën op uit. Voor de politie bleef de hele zaak een raadsel. Ze legden zich er bij neer dat ze nooit achter de waarheid zouden komen, en sloten de zaak met: ‘Eind goed al goed.’
Zo vloog de vakantie voorbij en werd het tijd om terug naar huis te keren. Saskia en Eveline wisselen adressen uit, en met de belofte elkaar te schrijven, nemen ze afscheid. Vanaf de heuvel komt een rode auto Vieille binnengereden, uit de open ramen klinkt gelach en gezang. De bewoners wuiven hen vrolijk na en even later is de auto uit het zicht verdwenen.
| |
| |
| |
Janice Lenaerts
Janice Lenaerts werd geboren in 1985 in Edegem bij Antwerpen. Zij is studente Communicatie - Public Relations en Voorlichting. Janice is een vrolijke spring-in-'t-veld en overtuigd levensgenieter. Haar passies zijn muziek beluisteren, dansen en toneel spelen. Ze is verslaafd aan films en boeken en waagt zich af en toe zelf eens achter de pen. Haar andere grote liefde is de wijde wereld: zo liep ze onlangs stage in Ecuador. Ze had er een fantastische tijd en kan amper wachten om te ontdekken wat de rest van de wereld voor haar in petto heeft!
|
|