| |
| |
| |
Het verdronken land
Verhaal van Annelies Aside
Tekeningen van Liesje Mentens
‘Zo Tamani, en dat was het voor vanavond, en nu is het de tijd om naar bed te gaan’.
‘Nee opa, nog een laatste verhaal, echt nog een laatste, opa!’
‘Vertel over het land onder water. Kom nou opa, het verdronken land alsjeblieft?’
‘Oké, nog een laatste, dit is dan echt de laatste’, zegt opa Frits dan.
‘Toen ik nog een jongen was, veel jonger dan je moeder, woonden we niet in de stad. We woonden in een dorp hier ver vandaan. Het dorp heette Ganzee, het lag aan de Surinamerivier. In dat dorp ben ik geboren, het was één van de mooiste dorpen, en het grootste in dat gebied.’
| |
| |
| |
| |
Opa Frits vertelt dromend: ‘Mooie huizen van hout en pinapalm dag, gemaakt van gestampte aarde, waardoor de vloer koud bleef. Met schoon geveegde erven, die zo glad waren dat je uitgleed als het regende. Als ik aan dit dorp denk, zie ik altijd nog mijn moeder, die altijd bezig was. Soms waste ze kleren in de rivier of vaat, of maakte ze onze maaltijd klaar op het houtvuur. Een ander keer was ze op weg naar haar kostgrond.
pinapalm = een soort palm met verschillende stammen, wel 100 gebogen witte zijtakken en grote, ronde, zwarte vruchten
dag = dak.
In het Surinaams bestaat de ‘g’ niet. Kinderen leren op school dat die in het Nederlands wel bestaat. Veel mensen in het binnenland of mensen die weinig naar school zijn geweest, denken dat ze, om correct Nederlands te spreken, elke ‘k’ door een ‘g’ moeten vervangen. Zo zeggen sommige mensen ‘dogter’ in plaats van ‘dokter’, ‘dag’ in plaats van ‘dak’,...
kostgrond = landbouwgrond van een boslandbewoner
De kostgronden van mijn moeder waren een eindje van het dorp verwijderd, we moesten met een korjaal er naartoe varen. Op haar kostgronden plantte mijn moeder allerlei dingen: groente, rijst en aardvruchten.’
‘Ook aardappelen?’ vraagt Tamani.
‘Nee’, zegt Opa Frits lachend, ‘in Suriname planten we geen aardappelen maar wel cassave, napi en andere aardvruchten.
korjaal = een open bootje gemaakt van een uitgeholde boomstam
cassave = maniok, een eetbare wortelknol
napi = een langwerpige, vlezige wortelknol, met een bruine schil en wit of donkerpaars vruchtvlees, die gekookt gegeten wordt
| |
| |
En zo ging ons leven zijn rustige gang tot er op een dag iets gebeurde. Enkele van mijn vrienden, mijn oom en ik kwamen op een late middag terug van jacht, en hoewel we veel wild hadden meegebracht had niemand echt aandacht voor ons, en niemand kwam ons verwelkomen. Er heerste een onnatuurlijke rust, iedereen was op het dorpsplein bij de krutu gangasa.’
krutu (spreek dit uit als kroetoe) = een vergadering van de belangrijkste mensen van een bosnegerdorp.
‘Wat is dat opa’, vraagt de nieuwsgierige kleuter.
‘Dat is de grootste vergaderzaal van een dorp, en daar worden de belangrijke beslissingen over het dorp genomen.’
Toen mijn vrienden en ik de mensen op het dorpsplein zagen, sloten we ons aan om te horen wat er aan de hand was. Nadat we dichterbij waren gekomen, merkten we dat iedereen opgewonden was en door elkaar sprak.’
‘Het kan niet, ik zal dit dorp nooit verlaten’, schreeuwde oma Pinipini boven iedereen uit ‘en ik weiger nog langer te luisteren. Als jullie willen vertrekken, doe maar. Niemand zal mij van hier weghalen’.
En ze loopt hinkend op haar zieke been weg.
‘Wij zijn ook niet van plan het dorp te verlaten’, roepen enkele vrouwen door elkaar. ‘Dit is ons dorp, hier zijn we geboren en hier zullen we sterven; Laat ze een andere plek uitzoeken’.
Verbaasd kijken mijn vrienden en ik elkaar aan en we vragen allemaal tegelijk:
‘Verhuizen?’
‘Wie verhuist er?’
‘Waarom, en waar naartoe?’
| |
| |
Niemand scheen ons te horen want ze gingen gewoon door met hun gepraat. Frits werd bang, en hij vroeg zich af of dit te maken had met de komst van de mensen van de overheid in het dorp, een paar dagen geleden. Frits zag Bete, zijn zusje. Ze stond te huilen. Hij greep haar bij de arm, en vroeg:
‘Wat is er aan de hand, waarom huil je?
Waarom schreeuwt iedereen zo?’
| |
| |
| |
| |
‘We moeten verhuizen’, vertelt Bete huilend, ‘ons dorp zal onder water lopen. Het water in de rivier gaat stijgen en daardoor gaat ons dorp onder water lopen.’
‘Maar dat kan toch niet. We wonen al jaren hier en ik denk niet dat de rivier zo hoog zal komen’, zei Frits ongelovig.
‘En wie heeft dat verhaal rond verteld?’ vroeg Frits.
‘Ba, ba, basya Samijij’, zegt Bete snikkend.
basya (spreek dit uit als basja) = assistent van de kapitein in een bosnegerdorp. De basya kan een man of vrouw zijn.
Even schrikt Frits want als basya Samijij het heeft verteld, dan komt het van het dorpsbestuur, en kan het dus waar zijn. Hij keert zich om en probeert nog met anderen te praten, maar ze zijn allemaal te opgewonden of in tranen.
Frits dacht opeens aan het wild. Het moet nog schoongemaakt worden, en verdeeld, en de zon is nu al bijna onder. Hij neemt een besluit en denkt bij zichzelf, ik ga eerst dat wild schoonmaken, en later op de avond ga ik bij basya Samijij op bezoek. Dan neem ik wat vlees voor hem mee, misschien kan hij mij dan uitleggen wat er aan de hand is.
Hij ging naar huis en zag zijn moeder in tranen zitten in de hut. Van haar hoefde hij dus geen hulp te verwachten om wild schoon te maken. Dan maar zelf doen, dacht hij. Later op de avond, na het eten ging Frits naar basya Samijij, hopende dat er niet veel mensen zouden zijn.
| |
| |
Maar nee hoor, toen hij daar aankwam zag hij een groep oudere mannen voor het huis van basya Samijij zitten. Even vroeg hij zich af of hij door zou lopen of terugkeren, maar zijn nieuwsgierigheid won het van zijn verlegenheid en hij stapte op de mannen af.
‘Goedenavond, grote heren’, groette hij beleefd.
‘Goedenavond’, antwoorden de mannen,
‘Kom erbij zitten jongeman’, zei basya Samijij, ‘ik heb je vandaag gemist in het dorp.’
‘Ja basya, ik was er niet’, zegt Frits, ‘Ik was met mijn vrienden en mijn oom gaan jagen en hier is uw deel van de vangst.’
‘Nou, nou’, zegt basya Samijij lachtend, ’jij weet echt wel waarmee je een lekkerbek moet verrassen op zijn oude dag.’
En de andere mannen lachten mee.
‘Wel basya, ik ben niet alleen gekomen om dat vlees te brengen, maar ik heb ook een vraag die al de hele avond op mijn tong ligt. Het gaat namelijk over het bericht van vanmiddag. Wat is er eigenlijk aan de hand basya?’
Al de mannen waren opeens stil en alle ogen waren op de basya gericht.
‘Wel mijn jongen, dat is een triest verhaal’, zuchtte de basya. ‘Je heb zeker wel gemerkt dat er een paar dagen geleden mensen uit de stad in het dorp waren en die mensen zijn van de overheid in Paramaribo.
Ze hebben slecht nieuws voor ons gebracht.
De overheid heeft besloten om een groot stuwmeer met een dam te bouwen in de rivier. Ze hebben gezegd dat de bouw al over enkele dagen start. Die dam komt dan in onze rivier en dat zal ervoor zorgen dat grote delen van het gebied waar we nu wonen onder water zullen lopen. De overheid is bezig om op een andere plaats in het land, een ander dorp voor ons te bouwen en dan moeten we verhuizen vóór alles onder water ligt.’
| |
| |
Het leek alsof een koude hand Frits zijn hart vastgreep, en er heel hard in kneep; hij werd helemaal bleek. Dus het is toch waar, dacht hij, wij zullen dit gebied moeten verlaten?
‘Eh, eh, maar waarom kiezen ze niet een andere rivier uit’, vroeg Frits opstandig, ‘er zijn toch andere rivieren, en wat moeten we met een stuwdam?’
‘Wel’, zegt de basya, ‘de heren van de overheid hebben uitgelegd dat deze rivier veel kracht heeft om dit werk te kunnen doen. De stuwdam komt om elektriciteit op te wekken en dat is stroom.’
‘Maar we hebben hierin het dorp geen elektriciteit en toch leven we hier prettig!’
‘Nee, dit is geen elektriciteit voor de huizen alleen, maar ook om grote machines in fabrieken te kunnen laten werken. Dus daarvoor heb je veel meer elektriciteit nodig en elektriciteit dat opgewekt wordt door water is goedkoper, zeiden ze. En die mannen van de overheid hebben ons beloofd dat we dan ook elektriciteit krijgen in het nieuwe dorp. Denk eraan jongen, 's avonds als het donker is, hebben we dan licht net als in de stad, we kunnen dan een televisie aanschaffen en nog zoveel andere dingen.’
De oude man vertelde nog veel meer, maar Frits zijn gedachten waren er niet meer bij. In zijn hart wist hij dat het moeilijk zou zijn om dat gebied te verlaten. Hij wilde deze plek niet verruilen, voor niets ter wereld. Hier had hij gespeeld met zijn vrienden en kattenkwaad uitgehaald. Glimlachend dacht hij terug aan die dag dat ze oma Pinipini hadden laten schrikken met die dode rat. Wat was ze boos! Ze tierde en schreeuwde het hele dorp bij elkaar. Dat waren leuke en zorgeloze tijden. En nu zouden ze dit gebied moeten verlaten.
Pas na enkele maanden kwam er weer bericht vanuit Paramaribo. Het nieuwe dorp was gereed dus de verhuizing kon beginnen. Er was weer oproer en protest in het dorp. Niemand wilde weg, en ondanks al de vergaderingen weigerden de mensen te verhuizen. Dagen daarna bleef men er nog over praten. Na enkele weken was men de verhuizing alweer vergeten.
| |
| |
Tot oma Pinipini een ochtend rennend het dorp binnenkwam. Ze schreeuwde, huilde en vloekte tegelijk.
‘Mijn kostgrond, mijn arme kostgrond, hoe ga ik leven, wat ga ik eten?’
Iedereen liet zijn werk in de steek en rende naar de hut van oma Pinipini, ook Frits die bezig was manden te vlechten. Toen hij aankwam hoorde hij de oude vrouw huilend vertellen dat ze die ochtend vroeg naar haar kostgrond was gegaan en dat haar kostgrond onder water was. Eerst dacht ze dat ze verdwaald was, maar toen zag ze enkele van die hoge bomen, die bij de ingang van haar kostgrond stonden, uitsteken boven water. Het drong tot haar door dat de rivier was gestegen.
| |
| |
| |
| |
Terwijl de vrouwen om Pinipini haar probeerden te troosten, keerde Frits zich om en liep weg. Er stroomden tranen over zijn wangen. Dus toch, we gaan dus toch moeten verhuizen!
De volgende dagen merkten nog meer mensen dat hun kostgronden onder water liepen, en dat het water altijd maar verder steeg. Maar de dorpelingen weigerden nog altijd te verhuizen.
Op een avond, na lang denken, riep Frits zijn moeder en zijn Bete bij zich.
‘Ma’, zei hij verslagen, ‘ik heb gemerkt dat wij en de dorpsbewoners een verloren strijd voeren. Hoe men het ook draait of keert, dit dorp en de andere omliggende dorpen zullen onder water lopen. Dus heb ik zitten denken hoe wij hier nog voordeel kunnen uit halen: we moeten wat er op onze kostgrond is gaan oogsten, voordat het onder water loopt en alvast te beginnen met verhuizen naar het nieuwe dorp’. ‘Maar jongen’, zei zijn moeder toen geschrokken, ‘niemand behalve het dorpsbestuur is al naar het nieuwe dorp, moeten wij de eersten zijn?’
‘Ja, ma, misschien moeten wij de eersten zijn. Ik wil niet dat met ons hetzelfde gebeurt als met oma Pinipini en vele anderen. Zij hebben niets meer te eten maar ook geen plantjes om in het nieuwe dorp te planten. Als wij verhuizen, zullen er zeker andere mensen volgen’.
De volgende ochtend toen ze bij hun kostgrond aankwamen, stond het water al tot aan hun enkels. Toen Bete dit zag, begon ze weer te huilen.
‘Kom’, zei haar moeder terwijl ook bij haar tranen over de wangen liepen, ‘laten we proberen om te redden wat nog te redden valt.’ Die dag werkten ze tot de zon onder ging; alles wat ze nog konden oogsten hebben ze geoogst.
Frits bleef achter met zijn boot. Hij kon niet vertrekken, hij zat bij zijn geliefde boom. Hij keek om zich heen en dacht bij zichzelf dat hij hier jaren geleden had gezeten met zijn vader om te praten over de ruzies
| |
| |
| |
| |
met zijn vriendjes. Maar ook met Bete. Er verscheen een glimlach als hij weer aan die periode terugdacht. Was zijn vader nog maar hier, dan zou het niet zo moeilijk zijn om afscheid te nemen van zijn boom en deze plek.
De volgende ochtend vroeg terwijl hij bezig was in te pakken, hoorde hij de vrouwen bij de rivier roepen,
‘Het water komt, de hutten aan de rand van het dorp staan onder water’.
Het water dat ooit mijn vriend was, is nu mijn vijand, het water dat één van de leukste speelplaatsen is geweest, neemt nu mijn land over, dacht Frits.
Later op die dag, toen hij in zijn boot stapte en vertrok uit het dorp, beloofde hij zichzelf dat hij nooit zou toestaan dat een gebeurtenis hem neerhaalde. Hij zou weer een geliefde boom zoeken in hun nieuw dorp. En wie weet, misschien kon hij weer een keertje terug komen met zijn boot naar zijn oude dorp. Maar het meest van alles hoopte Frits dat zijn nieuwe dorp geen rivier zou hebben, waardoor ze nooit meer hoefden te verhuizen.
‘Dat was het verhaal meisje’, zegt opa Frits, en hij kijk naar zijn kleindochter maar zij is al dromende vertrokken naar ‘slaapland’, dat nooit onder water zal lopen.
| |
| |
| |
Annelies Aside
Annelies Aside kwam in 1981 als oudste van 5 dochters ter wereld in Brokopondo, Suriname. Ze studeert Sociologie aan de Anton De Kom - universiteit in Paramaribo. Ze won in 2005 de eerste prijs voor een essay in een wedstrijd, georganiseerd door de universiteit ter gelegenheid van de 30-jarige onafhankelijkheid van Suriname. Zo ontdekte ze dat ze iets te vertellen heeft, dat ze kan schrijven. Haar grootste hobby is lezen en vanaf nu dus ook schrijven.
|
|