| |
| |
| |
Zoete pennenvruchten
Switi tori
Een Surivlaamse verhalenbundel
| |
| |
Water
| |
| |
| |
Met een vijver aan tafel
Verhaal van Daniel Billiet
Tekeningen van Farley Tamsiran
1.
‘We verhuizen’, zei papa en hij nam mama's hand in de zijne.
‘Verhuizen?’ riep Joris.
‘Hoezo?’
Hij dacht aan Lize.
‘Ik niet’, zei Joris.
Joris kon niet slapen. Hij moest naar bed voor hij een antwoord kreeg over wat er moest gebeuren met de muis die in het stalletje woonde. Over het huis: ‘Daar komen dan weer andere mensen in.’ Over Tom: ‘Tom is mijn beste vriend. Die kan toch niet zomaar achterblijven!’
Toen papa niet meer antwoordde, vroeg Joris:
‘En hoe moet het met Lize?’
Papa stond plots op, en begon luid de borden opeen te stapelen:
‘Luister, zoveel zal er niet veranderen.’
‘Waarom verhuizen we dan?’ vroeg Joris.
Trap ik mijn bal links over de haag, dan ligt hij bij Simonneke. Gaat de bal rechts over de muur bij meneer Van Kragel dan ben ik hem kwijt. Maar belangrijker nog: dit huis hoort bij de tuin, en de tuin hoort bij de vijver, en in de vijver woont Lize.
Toen er helemaal niets meer te horen viel, stapte Joris uit bed. Hij liep snel naar de vijver achter in de tuin. Vijf bij vijf bij drie, zo groot en zo diep was die. Dat wist hij best, want hij had hem zelf gegraven.
‘Zelf gegraven, dat zal wel! We hebben hem samen gegraven.’
| |
| |
| |
| |
| |
2.
‘Als mama pudding maakt en ze heeft geen melk meer, waar moeten we die dan halen als Simonneke niet mee verhuist?’
‘Er is een supermarkt vlakbij’, zei papa.
Ze stopten voor een huis met een deur en een raam en een dak en een brievenbus. Nou en, dacht Joris, thuis heb ik eens paaseieren gevonden in de brievenbus. Hij opende het deurtje van de brievenbus van het nieuwe huis. Zie je wel.
Achter het terras lag een lap gras, groot genoeg om te voetballen maar er stonden bloemen aan de zijkanten en, veel erger nog, een glazen serre.
‘Waar moet mijn goal dan komen?’ vroeg hij.
‘We vinden er wel wat op’, zei papa, ‘Kijk, het raam van jouw kamer.’
Joris stond in zijn nieuwe kamer, helemaal leeg. ‘Er staat geen bed!’ riep hij.
‘Ik heb je toch al uitgelegd dat al je spullen naar hier worden gebracht’, zuchtte papa.
‘Ik ken hier niets. Mijn thuis is thuis.’
‘Hier kan je ook alles leren kennen, net als thuis.’
‘Maar papa... Waarom...’ Joris wilde opnieuw vragen waarom ze zouden verhuizen, maar hij zweeg. Papa had duidelijk geen zin in luisteren.
| |
3.
Hij liep in een enorme tuin vol vijvertjes, maar kon Lize nergens vinden. Hij moest voorbij glazen serres dribbelen. ‘Lize’, riep hij, ‘Lize’. Maar toen ging al het glas aan het trillen. Hij viel in het water en zonk dieper en dieper, er was niets om zich aan vast te houden. Hij stond in zijn nieuwe bed. Het was er groot en leeg. Hij liep de kamer uit op zoek naar de anderen, maar waar de gang had moeten zijn, stak nu een trapgat en hij tuimelde opnieuw naar beneden.
| |
| |
| |
4.
Mama kwam de kamer binnen met enkele lege dozen. ‘Overal is al een hoop ingepakt. Nu is het jouw beurt’, zei ze kortaf.
‘Ik doe het niet’, wierp Joris terug, en hij ging heel geconcentreerd boven zijn huiswerk hangen.
‘Dan doe ik het wel voor je’, zei mama terwijl ze een stapel kleren in een van de dozen legde. Voor Joris iets kon zeggen, riep papa van beneden: ‘Waar is de olie?’
Mama riep terug: ‘In de keuken. In die kartonnen doos in de keuken!’
‘Welke? Er staan er hier zeven!’ Tegelijk met zijn stem kwam ook een brandgeur de kamer binnen.
Terwijl mama naar beneden liep, haalde Joris zijn kleren uit de doos en legde ze terug op hun plaats.
‘...en dan het bosje erachter’, zei hij.
Tom knikte. ‘Waar we dat zieke konijn vonden’, vulde hij aan. ‘En jij stelde voor om het op te eten.’
Tom was Joris’ beste vriend. Met hem kon je voetballen. Dat kon Lize niet, die trapte enkel tegen benen. Toch wist zelfs Tom niet van Joris’ geheim over Lize en de vijver.
‘Ik vind het niet eerlijk’, zei Joris. ‘Mama en papa willen verhuizen en ik moet mee. Misschien kan ik gewoon achterblijven.’
‘Dat vinden ze vast niet goed.’
‘Dan loop ik weg van huis.’
‘Dat is ook verhuizen.’
Joris keek boos voor zich uit. ‘Waarom willen ze verhuizen? Er is hier toch niks om van weg te lopen.’
| |
5.
Joris moest al zijn speelgoed bijeenrapen in de tuin. Overal vond hij ballen en soldaten en verkleurde onderdelen van kapot speelgoed. Toen hij voorzichtig een frisbee uit de brandnetels haalde, schreeuwde Lize plots in zijn oor dat ze hem erin zou duwen.
‘Zeg, laat me eens een beetje met rust.’
| |
| |
‘Kan niet. Ik ben je grote zus.’
‘Ha! Een kwartiertje groter, dat telt niet.’
‘Een grote zus is een grote zus. Heb je mama en papa al gezegd dat we niet kunnen verhuizen?’
Joris haalde de schouders op.
‘Voor jou is het makkelijk, jij hoeft het hen niet te vertellen. Als ik iets over je zeg tegen papa, loopt hij weg. Dan gaat hij in de garage staan timmeren. En mama begint te huilen als ik nog maar Lize zeg, dan zwijg ik liever.’
‘Als jij zwijgt, ga ik huilen.’
| |
6.
De voorbije weken had papa al een hoop spullen naar het andere huis gebracht. Nu hadden ze twee huizen, één halfleeg en één halfvol.
Een enorme vrachtwagen rolde de straat in. Daaruit klommen mannen zo groot en sterk dat het leek of ze het hele huis konden tillen. ‘Zo groot is die vrachtwagen nu ook weer niet’, zei Joris. ‘Boven op mijn kamer heb ik er een met achttien wielen.’
De verhuismannen laadden stoelen en tafels, kasten en zelfs het bed van mama en papa in de wagen. Iedereen liep af en aan met dozen. Mama zette een volle doos in de verhuiswagen. Joris zag Lizes beer en haar paarse broek. Hij nam de doos uit de wagen en liep terug naar binnen. Halverwege de oprit kwam mama naar buiten met de foto van Lize uit de woonkamer. Haar ogen stonden een beetje rood. Joris bleef stilstaan. Toen mama hem voorbij liep, vroeg hij: ‘Moet deze doos vooraan of achteraan in de wagen?’
Enkele uren later zat de wagen vol. Joris’ kamer was leeg en akelig en groot. Net als zijn nieuwe kamer. Hij keek door het raam. Zelfs de tuin zag er leeg uit. De tuinstoelen, de tuintafel, het speelgoed en de wasdraad, alles was weg. Maar achter in de tuin lag nog steeds de vijver.
Mama kwam de kamer binnen.
‘Klaar?’ vroeg ze.
| |
| |
‘Mama, hoe moet het nu met Lize?’ Mama liet haar ogen op hem rusten. Ze keek niet kwaad, ze glimlachte zelfs. Joris slikte. ‘Ik heb die stomme koalabeer van haar in een doos gestopt. En jij hebt zelf haar strips en haar kleren in de wagen gedragen. Dan moet Lize toch ook mee?’
Mama ging zitten en trok hem tegen zich aan. ‘Lize gaat ook mee’, zei ze zacht. ‘Waar wij gaan, gaat zij ook.’
Ze weet het niet, dacht Joris, ze weet het helemaal niet. Mama, Lize woont daar, in de vijver, wilde hij roepen, maar het ging niet. Ze zou het niet geloven en zeggen dat Lize dood was, of verdronken, of begraven op het kerkhof. Alsof Lize ooit zo lang stil zou kunnen liggen. ‘Je hoeft niet bang te zijn dat we Lize ooit zullen vergeten’, zei mama. Zelfs al gaan we naar het andere eind van de wereld.’
Iedereen zat al in de wagen toen Joris plots het portier opengooide en wegrende. Recht naar de vijver.
‘Psst, Lize. Hey, slaapkop’, fluisterde hij gejaagd.
‘Wat is er?’
‘We gaan.’
‘Nee. Jullie gaan.’
Joris wist niet wat zeggen. ‘Ik kom gauw terug’, fluisterde hij.
Papa keek alsof hij iets boos ging zeggen, maar toen hij Joris' gezicht zag, legde hij een arm om hem heen.
| |
7.
‘Hallo, woont hier een zus?’
‘Wat is er? Ik dacht dat je me al vergeten was.’
‘Stomme. Nee, luister, ik heb een nieuwe vijver voor je’, loog Joris.
‘Ik ga niet mee! ‘
‘Er wonen eenden, maar niet op de bodem, denk ik, want het zijn witte. De vijver is diep genoeg. Er staan hoge bomen. Niemand mag er zwemmen, maar ik zal je niet verraden.’
‘Ik wil niet. Maar je mag er wel nog wat over vertellen.’
‘Een ander keertje, ik hoor papa al roepen. Ik probeer snel terug te komen, maar je moet wel wat geduld hebben.’
| |
| |
‘Geduld? Oké. Als ik maar niet hoef te wachten.’
Als ik zeg dat de vijver nog niet bestaat en dat de tuin helemaal niet zo leuk is, wil ze nooit. Maar dat brengen we wel in orde. Het belangrijkste is nu dat ze verhuist.
| |
8.
Het moet, dacht hij, ik heb Lize een nieuwe vijver beloofd, dan zal ze niet in de serre willen of in een bloempot.
Joris zocht de spade tussen alle rommel van papa. Hij liep de tuin in en begon te graven. Na een uurtje lag er al een flinke hoop aarde naast en ook een beetje op de bloemen.
Toen kwam papa thuis van zijn werk. Hij was moe. ‘Zo, wat ben jij aan het doen?’ vroeg hij scherp.
‘Papa, het is... het is voor Lize’, stamelde Joris.
Papa wist niet wat hij dacht, dacht Joris. Hij keek moe en boos en dan weer verstrooid en verdrietig. Hij leek even een beetje weg te dromen, maar keek toen weer een beetje boos en zei: ‘Maak dat gat maar snel weer dicht, ja?’ Hij draaide zich om en liep weg. Toen stopte hij. Hij stond even stil, draaide zich toen om en kwam terug. ‘Het is heel mooi dat je zoveel aan Lize denkt,’ zei hij met een andere stem. ‘Maar mama wil geen nieuwe vijver. Zij zou het liefst nooit meer water zien.’
Joris knikte en staarde in de put.
Lize, het lukt niet, dacht Joris "s avonds. Mama en papa begrijpen het niet.
| |
| |
| |
| |
| |
9.
Papa moest terug naar het oude huis. De elektriciteit moest worden afgesloten. Voor Joris telde alleen dat hij mee kon. Hij liep meteen de tuin in.
‘Lize’, zei hij, ‘ik ben terug. Tijd om te gaan.’
‘Ik wil niet’, zei Lize.
‘Komaan, Lize, we hebben niet veel tijd. Ik weet zeker dat je je nieuwe huis leuk zal vinden.’
‘O ja? Jij vindt je nieuwe huis toch ook maar niks? Maar jij hebt wel mama en papa bij je.’
‘Jij kan vrienden worden met de eendjes.’
‘Nou en? Jij hebt een serre. En je vertelde dat je een groot bad hebt om in te zwemmen.’
‘Jij hebt een vijver!’
‘In jouw huis ligt een kelder. ‘
‘De bodem van een vijver is veel spannender dan de bodem van een huis’, zei Joris.
‘Een vijver heeft alléén maar bodem.’
‘Je kan het er helemaal inrichten zoals je zelf wil.’
‘Pff, dat mag jij met je kamer toch ook. En mama zal de chocolade vast wel weer in de onderste lade van de badkamerkast verstoppen.’
Joris zuchtte. Ik wist het, dacht hij, ze wil niet. Hoe laat je een grote zus iets doen dat ze niet wil doen?
‘Lize’, probeerde hij, ‘je moet mee. Zonder jou kan ik toch ook niet verhuizen. Kijk wat ik heb meegebracht om je te helpen verhuizen.’ Lize zweeg. ‘Het is geen echte fles’, probeerde hij, ‘het is een... verhuisfles. Het is maar voor even. Daarna kan je weer groeien. Trouwens, er zit nog een beetje frisdrank in,’ lokte hij. ‘Kom, probeer het eens.’ En hij liet zijn vingers zacht in het water hangen. Ze zal er wel vreselijk tegen op zien in een fles te kruipen, dacht Joris.
| |
| |
| |
| |
Nog altijd gaf Lize geen teken van leven. ‘Goed dan’, zei joris streng terwijl hij het water in de fles liet lopen, ‘dan doe ik het zelf wel.’
| |
10.
Joris en Tom speelden een kaartspel in Toms nieuwe voortuin. Tom had al zeven maal gewonnen en Joris nog niet één keer.
‘Ik heb een probleem’, zei Joris, ‘maar geen oplossing.’
‘Wat is er dan? Ik heb geen probleem, dus misschien heb ik wel een oplossing.’
‘Ik heb een groot geheim’, zei Joris, ‘en het moet nog verhuizen. Maar ik kan natuurlijk niet zomaar aan papa vragen of ze me even terug kunnen brengen om mijn geheim op te halen.’
Tom knikte. ‘Neen, natuurlijk niet’, zei Tom. ‘Papa's weten niet hoe dat werkt, geheimen. Je kan toch eens bij mij op bezoek komen? Dan leen ik je mijn fiets en rijd jij naar je huis terwijl mijn moeder denkt dat we in de garage pingpong spelen.’
‘Dat is een goed idee’, zei Joris.
‘Natuurlijk is het een goed idee’, zei Tom. ‘Je mag het wel even lenen.’
| |
11.
Hij zat opnieuw aan het water. In zijn rugzak zaten al drie flessen vol water en modder. Lize wilde nog altijd niks zeggen.
‘Tijd om afscheid te nemen’, zei Joris terwijl hij de laatste fles liet vollopen.
‘Kijk nog eens goed om je heen.’ En samen met de stilte keek Joris naar de modder waarover Lize was uitgegleden, de steen die harder was dan haar hoofd... Hij dacht terug aan hoe ze met hun tweeën een hele zomer lang hadden gegraven, en hoe Lize al die wormen had gered. En toen de winter kwam, stond er plots water in dat nooit meer weg ging. En hoe hij op een dag thuiskwam en mama zei dat Lize...
‘Tijd om te gaan’, zei hij en draaide de dop op de fles.
Zo duurt het nog eeuwen, dacht Joris mismoedig, terwijl hij de vier flessen onder het bed zette. Hij liet zich vallen op zijn bed. Vijf op vijf op drie, en in een fles kan één liter water, dat maakt dus... een zee.
| |
| |
| |
| |
| |
12.
Joris stond 3-2 achter toen hij de bal hard voorbij Tom trapte.
‘Hé, kijk uit!’ riep Tom. ‘Je trapt te hard.’
‘Ha! Te hard? Goooaaal!’
‘Ik wil mijn bal niet uit de vijver vissen.’
‘De vijver?’
‘Vlak achter die struiken. Kom, snel!’
Tom zette het op een lopen en Joris volgde. Joris vertraagde toen hij het water zag met de eendjes en de treurwilgen. Toen zag hij ook de bal drijven. Tom was doorgelopen. Hij volgde de bal naar een hoek van de vijver. Pal onder het midden van een rond bruggetje bleef de bal liggen. Joris liep snel de brug op en ging plat op zijn buik liggen. Met zijn vingertoppen kon hij de bal net raken, maar de bal draaide. Hij schoof dichter naar het water.
‘Let maar op, het is behoorlijk koud’, lachte Lize. Joris schrok op en knalde met zijn hoofd tegen de brugleuning.
‘Lize?’ vroeg hij suf.
‘Natuurlijk’, zei ze. ‘Dacht je dat ik je zomaar aan je lot zou overlaten? Hoe moet het dan als mama ziek wordt?
‘Dus hier woon je nu.’
‘Ja. Hier kan je me dikwijls bezoeken en ook, onder een brug heb je geen last van de regen.’
‘Ik heb hem!’ riep Tom, die met de bal stond te zwaaien.
Joris stond op terwijl Lize vroeg: ‘Kom je gauw terug?’
| |
| |
| |
Daniel Billiet
Daniel Billiet is een geboren en getogen Gentenaar. Vooral na boeiende reizen naar bvb. Nicaragua, Indonesië, India, Namibië en Zuid-Afrika, keert hij er altijd graag terug. Daniel is in de eerste plaats een reiziger, in de taal en ver daarbuiten. ‘Moenie worry nie’ dat hij lang zal stil zitten. In zijn jeugd begaafde sprinter op de atletiekbaan, later idem dito op de taalpiste. ‘Het gedicht is het sprintnummer in de literatuur.’
Hij stopte als leraar Nederlands. Niet wegens allergie tegenover jongeren, maar om nog meer de taal en de wereld te verkennen. Tegenwoordig is hij docent creatief schrijven. In 1986 bracht hij zijn eerste boek ‘Bananeschillen in jeans’ uit. In 1988 volgde ‘Een zebrapad in de woestijn’ en in 2006 ‘Wat van de liefde niet gezegd kan worden’. Ook tussendoor zat hij niet stil. Zo schreef en regisseerde hij in de gevangenis, met gedetineerden, het toneelstuk ‘Een huis dat tussen doornen staat’. Hij draaide er ook de televisiedocumentaire ‘Drie vrouwen’. Daniel Billiet kreeg de Prijs van de stad Gent, de prijs Dichter bij de Jeugd en de Prijs van de Kinder - en Jeugdjury Limburg 1992.
|
|