Negenennegentigste aftekenings
I. Uitbeelding) is gevoegd het gebeente, het welk men het Naamlooze noemd en uit drie deelen bestaat, onderling door kraakgebeente te zaamen gezet, of door inwelling vereenigd, waar uit het voor eên gebeente genoomen en onder de naamen van Darm- Gemagts- en Heupegebeente kan beschreeven werden. Het bovenste gedeelte, het Darmgebeente A. is zeer wyd, breed en met een zwaaren doorn B. voorzien: des zelfs holle gedeelt E. is overal niet even dik; toch het oneffene gedeelte D. werd met de dwersche uitsteekzels van het Heilig gebeente, door een aanhangende band vereenigd. Het Gemagstsgebeente E. van vooren gelegen, met zyn wederpaar door kraakgebeente te zaamen gevoegd, heeft een wyd gat F. en een zeer groote G. holligheid. Het Heupegebeente H. het derde gedeelte van het Naamlooze, is het laage en dikke; hier in is, tot ontfangenis van het hoofd des Dyegebeentens, (ziet de
II. Uitbeelding) een holligheid A. met de bezondere naam van de Busch en een kraakbeederig uitsteekzel vereerd B. werdende door banden, van het Heylig gebeente voortkoomende, met zyn wederpaar te zaamen gevoegd. Wyders ziet men alhier eenige uiterlyke deelen van voorgenoemde beenderen, onder welke aanmerkelyk zyn de holte C. van het Darmgebeente; verscheide heuvelen D. en het groot getal der uitpuilingen E.
Om dat de Vrucht, ten tyde van de dragt, tusschen deeze beenderen geplaatst is, zal ik de gesteldheid van des zelfs beenderen alhier vertoonen; toch de beendervording en der beenderen aanwas, staat eerst te beschowen, in de Uitbeeldingen van de