Achtennegentigste aftekening
Verbeeld het Heilige gebeente, (ziet de I. Uitbeelding) der Lendenen grondsteun, staande onder de Wervelen; zynde bynaar driekant, heeft het vier, of vyf tusschenscheydingen, gelyk als wervelbeenderen; A. van buiten ongelyk, van binnen effen, heeft het ook zoo veel B. dwersche en inwendig wyder gaten, behalven het geene door het welk het rugmerg loopt. In de drie bovenste ziet met C. holligheden; hangende ook aan deeze beenderen D. verscheide uitsteekzels, welke, allengs afneemen en oneffen werden. Het inwendig aanzien van dit gebeente brengt voor oogen de
II. Uitbeelding. A. deezes gebeentens inwendige gladheid. B. de gaten. C. de overblyfzels van de zaamengewelde beenderen, of tusscheydingen. Aan het Heylige gebeente (ziet de
III. Uitbeelding) is gevoegd, uit vier, 1. 2. 3. 4. of vyf, gelyk alhier, beenderkens bestaande, het Staartgebeente; het welk, naar binnen toe bewegbaar, van gaten, ontelbaare oneffenheden en twee uitsteekzelen, A. en B. voorzien is. De inwendige zyde van dit gebeente vertoond de
IV. Uitbeelding. Aan de zyde van het Heylig gebeente (ziet de