langwerpige hoofdeken E. waar aan een hals gevoegd is F. werd, met een kraakbeenderig opzet en eene band omtogen, met het Slaapgebeente te zaamen geledet. In den omtrek is het met hollekens en plaatzen, tot inplanting der Tanden, uitgehold, welker getal, als dat van de Tanden en der zelver wortelen, onzeeker is; want door hooge jaaren groeijen zy toe en wanneer de Tanden, die het gemeene volk Tanden, of Kiezen van wysheid noemd, of andere buiten rang en plaats uitkomen, werden zy als op nieuw geopend en het Kaakgebeente uitgehold.
In ieder Kaakgebeente zyn gemeenelyk zestien Tanden geplant, welke hard, van verscheide gedaante en gestalte, buiten de hollekens zonder, in de zelve met een zeer dun vlies bekleed bevonden werden en gelyk zy, door de geduurige beweeging der lippen en des tongs, buiten de kassen glad zyn, zoo heeft ieder, door de drukking van zyn overgelegene gebuurtand met de zelve eenige gemeene geleding, of ten minsten sluiting. Zy werden alle, schoon ieder in zyn geslacht en rey van den ander, ten opzicht van de groote, inplanting en gedaante, verschild, verdeeld in Doorsnyders, Hondstanden en Kiezen, ziet de
IV. Uitbeelding; want deeze verbeeld zoo des bovensten, als ondersten Kaaks tanden van zyde. De Snytanden, met eên uiteynd, of wortel voorzien, boven en beneden vier, A. volgen de Hondstanden, in ieder Kaakgebeente twee, B. begaafd met een lange wortel, welke tot een scherpe punt uitloopt. Na deeze ziet men de Kiezen C. welke naar ieder zyde van de Kaak vyf gevonden werden: de twee eerste van deeze, kleinder als de andere, hebben twee heuvalachtige uitsteekzel; de verdere, welke grooter zyn, gelyk zy met verscheide uitsteekzels, als, by voorbeeld, twee, drie en vier, van boven versierd zyn, alzoo hebben zy ook gemeenelyk zoo veel wortels, of takken en schoon zy alle in de Lyfmoeder met de andere deelen des lichaams gelyk geteeld werden, koomen zy echter op een en zelve tyd niet te voorschyn; want zommige koomen kort na de geboorte, andere in den ouderdom voort, zommige verwisselen, andere wederom vallen niet af. De
V. Uitbeelding is van het halve gedeelte van de onderste Kaak, waar uit de tanden getrokken zyn. A. het voorste uitsteekzel, B. het achterste. C. de kaskens, of hollekens, uit welke de tanden genoomen zyn. Een bezonder vertoog van een Tand geschied by de
VI. Uitbeelding. A. Tanden, door een cyterdraad van een gescheiden. In de
VII. Uitbeelding ziet men de zelve vergroot, betekenende A. beebderplaaten, B. beenderachtige streepen en stippen, C. het zachte mergachtige binnengedeelte, D. een aanzienelyke holligheid, E. het uitwendige en F. inwendige aangehechte vlies, G. vaten, op verscheide wyzen en in bochten gestrekt. Om de naauwkeurigheid te voldoen, vertoon ik de begindzelen en het worden der Tanden van de Vruchten en onvoldragene, onder der de tekenen van de
VIII. Uitbeelding. A. een Snytand, B. een Hondstand, C. verscheide Kiezen. Van het worden is niet bezonders te zeggen; want het vliesachtige en gestreepte blaasken doorgestooten zynde, ziet men het lichaam van de Tand, het welke hoe het jonger, hoe het zachter is: toch wanneer de grond des tands door het tandvleesch boord en in de in de lucht komt, werd hy in het kort wit en hard. Omtrent de wortel, uit vaten, nu noch open zynde, gemaakt en met de zelve omwonden, ziet men de vaten langer; want als men in jonge kinderen het eynde drukt, loopt'er sap uit; toch in hoogbejaarde vind men den Tand hol. Onder de beenderen van het Hoofd is ook te tellen (ziet de
IX. Uitbeeld.) het Tonggebeente A. bestaande uit verscheide beenderen, onderling door kraakgebeente vereenigd; van buiten B. is het bultig, van binnen C. hol (gelyk ook te zien is in de vierentwintigste Aftekening). Het is in twee hoornen uitgestrekt D. van ter zyden aan het priemwys uitsteekzel, van vooren aan het schildwyze kraakgebeente van het Strottenhoofd vast, ontfangende den Tong zelf en gehecht zynde aan het Keelklaps kraakgebeente. Het is voornaamelyk op twee plaatzen E. uitgehold, om Spieren aan te voegen: deeze holligheden werden aan de bultige bovenvlakte oneffen bevonden.