Zesentachtigste aftekenings
I. Uitbeelding) A. de Wormgelykende, of, ten opzicht van het geheel, de wormgelykende Spier. Deeze, aan de band, welke eenige der voorgenoemde Spieren omkleed B. verknocht en door bundelen, aan de Hiel vast zynde, C. vermeerderd, werd, beneffens den buiger van de groote Teen, D. aan het eerste lid der vier Teenen, met vier Peezen E. verbonden. Onder deeze leggen, in deeze Uitbeelding niet gescheiden, weshalven men de
II. Uitbeeld. moet nazien, de A. tusschenbeenderige Spieren, die in getal verschillen, toch gemeenelyk tien zyn: deeze alle, onder en tusschen de beendertjens van de Navoet gelegen en gehecht, gaan de uitwendige tot de eerste, de inwendige tot de tweede geledingen der Teenen. De Afleyder van de kleene Teen B. beslaat het buitenste gedeelte van de Voet, aan de Hiel vast zynde en onder het eerste gestrekt, zet hy zich aan het vyfde beendertje van de Navoet, gaande voorts tot het eerste gelid van deezen Teen. De Afleyder van den groonten Teen C. legt van het inwendige gedeelte des Hiels, tot het eerste beendertje van de zelve Teen, buiten- en ter zydenwaards gestrekt. Toch de Aanleyders van den grooten Teen zyn twee, D. en E. De grootste is aan de band van het gebeente des Navoets verbonden, het welk naast aan de kleenste en des zelfs gebuur Teen, is, strekkende met zyn onder korte pees inwendig schuin tot de eerste geleding van den grooten Teen. De kleene E. is boven en onder aan de band van het eerste lid des kleenen Teens, als ook inwendig aan het gebeente van den grooten Teen gehecht. Wyders vind men verscheidene Spierbundelen in de plant des voets, de beenderkens en der zelver banden en bekleedzelen beweegende, te zaamen voegende, of van den anderen strekkende. De
III. Uitbeeld. vertoond de gescheidene tusschenbeenderige A. aanleydende B. en afleydende C. ook des grooten en kleenen Teens D. afleydende Spieren.
Aldus de beenderen des Voets van hunne bedekkende deelen ontbloot hebbende, maak ik van de beschryving der Ledemaaten
EINDE.