Ontleding des menschelyken lichaams
(1728)–Govert Bidloo– Auteursrechtvrij
[pagina 214]
| |
Achtenzestigste aftekening.aant.De Doorgeboorde A. Doorboorende B. en C. Wormgelykende Spieren weggenoomen zynde, staan te toonen de Tusschenbeenderige, alzoo genoemd, naar hunne plaatzing. D. deeze werden verdeeld in uit- en inwendige; het holle en den palm des hands vervullende; tusschen de beenderen van den Nahand, aan welker bekleedzelen zy vast zyn, gaande met de Wormgelykende gemeenlyk van ter zyden de drie beenderen van de vingeren, tot dat zy, boven (zie de zeventigste Aftekening) te zaamen koomende, in de wortelen der nagelen verdwynen. De voorste vinger E. de pink F. en de duim G. hebben hunne bezondere Spieren. De eerste heeft H. afleydende, komende van de inwendige kant des eersten lids van de duim en uitstrekkende (zie de zeventigste en eenenzeventigste Aftekening) aan het uitwendige bekleedzel van het Elbooggebeente, met een dubbele pees aan het tweede lid van deezen vinger gehecht. De tweede, naamelyk de pink, heeft zyn afleydende I. en uitstrekkende K. Spieren; deeze aan het derde en vierde beenderken van de tweede rey des Voorhands gehecht, waar van zy uitwendig ter zyden tot het eerste lid des zelven vingers gaan; die aan de bovenkant van den kleenen Armpyp verbonden, (zie de zesenzeventigste Aftekening) gaan, buitenwaards, met een dubbelen en zomtyds, gelyk in dit lichaam, met een in drien gedeelde pees, tot daar de uitstrekkende bepaald werden, voort. Den loop deezer peezen vind men met de bundelen der gemeene uitstrekkers der vingeren en de doorboorende en doorgeboorde zeer ingewikkeld, zoo dat de een van den ander vezelbundelen ontfangd en aan zyn gebuurdeelen overgeeft. De derde, dat is den duim, werden verscheidene Spieren toegevoegd; twee buigers: de eerste van deeze, boven aan den kleenen Armpyp L. verbonden, zet zich beneden aan des duims eerste en tweede lid: de tweede M. legt tusschen den band des Voorhands en het midden van den duim gestrekt en verbonden. Deeze Spier, gelyk hy breed, kort en kloek is, kan ook alzoo in veele verdeeld werden. Voorts vind men drie N. aanleyders, die aan de drie benedenste beenderen van de Nahand, als ook het tweede lid deeze vinger verknocht werden. Van het zelve getal zyn ook de O. afleyders, welker eerste aan het bekleedzel van het inwendig gedeelte des gebeentens van de Voorhand, het welk het naaste aan den duim is, verbonden zyn en met hunne andere peezen tot des zelfs tweede lid gaan; toch de derde P. tusschen den duim en den voorsten vinger geplaatst, gaat van het beendertje des Nahands, het welk onder den voorsten vinger gesteld is, naar de zyde de duims; zynde met een breede platte pees, omtrent het eerste en tweede lid des zelfs, verbonden. De Spieren, die des duims uitstrekkers genoemd werden, (zie de zeventigste en eenenzeventigste Aftekening) zyn twee en zeer groot, beide aan het zydelyke gedeelte van de groote Armpyp verbonden, werdende de eene aan het bekleedzel van het derde, de andere aan der anderer geledingen, met verscheidene peezen en peesscheuten, verknocht. |
|