Zestigste aftekenings
I. Uitbeelding werd dan getoond, A. de Nageboorte, met des zelfs aanhangzelen, getekend van de zyde naar de Vrucht toe. B. de bovenvlakte van de Nageboorte. C. overblyfzelen van afgescheurde deelen van het Buiten- D. Pis- en E. Binnevlies. F. des Naavelbands Slagaderen, met rood-, des zelfs Aderen, met wit wasch opgevuld; der zelver loop G. in de Naavelband H. en mindere verdeelingen, zoo in de oppervlakte van de Nageboorte I. als des zelfs inwendige weezen K. De uitzettingen der Slagaderen L. en M. Aderen, die men gewoon is by knoopen van touwen te vergelyken. De gedaante van de hechting der Nageboorte aan des zelfs vliezen, is afgebeeld in de
II. Uitbeelding: A. het aanzien van een dwers doorgesneedene en met priemkens opgestelde Nageboorte vertoonende; waar in waardig aan te merken zyn, de dikte der Nageboorte, welke is tusschen B. en C. des zelfs klierachtig weezen D. aan bloedvaten gehecht E. Zapbuizen F. en der zelver G. holligheden, vet gelykende. H. een gedeelte van het Buitenvlies, van het lichaam der Nageboorte getogen en opgeheven; I. vaten, noch aan het zelve vast, waar van zommige spranken K. tot des zelfs bovenvlakte gestrekt zyn. L. overblyfzelen van het Pis- en M. Binnevlies. N. een gedeelte van de afgebondene Naavelband. De Naavelvaten, (zie hier op naar de
III. Uitbeelding, vertoonende de Naavelband, van de Nageboorte A. en den Naavel afgesneeden) van de Nageboorte opkoomende, of in de zelve eyndigende, zyn twee Slagaderen C. een Ader D. een Naavelpisbuis E. zeer veel zapvoerende pypen en taaije zenuwachtige vezelen: deeze werden met een los vlies F. bekleed, uit het midden van den buik des Vruchts, waar aan het vast is, voortkoomende; toch niet met het zelve weezen vereenigd en tot de Nageboorte uitgestrekt zynde, ziet men dit vlies naar de gedraaidheid, zaamenvouwing, of bochten der vaten, meerder, of minder, gedraaid, geboogen, of anderzints van gedaante. De Ader, van een tak des Poortaders koomende, is wyder dan de Slagaderen, uit de onderste der zyde- of heuptakken gesprooten en heeft te mets ook Klapvliezen, naar de Vrucht geopend. De Naavelpisbuis, wiens uitgang tusschen de twee eerste vliezen zeer dun gevonden werd, is een kort vat, uit de bodem en lichaam der Blaas opgaande en gemaakt. De zapvoerende buiskens, die zich gelyk zachte streepen, een geley, of vet vertoonen, hebben alom holligheden en buikjens, laatende voor de taaijer zenuwachtige vezelen plaatzen en ruimtens. Dit alles kan beeter begreepen werden, uit de
IV. Uitbeelding, afschetzende A. een gedeelte van een dwers doorgesneeden Naavelband; welke eerst in warm water geleid en daar na, by vergrooting, uitgetekend is. B. de Ader. C.C. de Slagaderen, ieder bezonderlyk uit den afgesneeden band puilende. D. mondekens van zapbuiskens. E. taaije vezelen, door de hitte des waters te zaamen getrokken. F. het zeer dunne pypken der Pisbuis, tusschen de Slagaderen, gelyk een los vliesken, verborgen en gedraaid; toch als men de Naavelslagaderen en Ader, door strek blaazen uitgezet, gelyk in de V. Uitbeelding vertoond werd, of vol wasch gespuit, gelyk in de volgende Aftekening zal gezien werden, opdroogd, blyven 'er geen tekenen na van de voorgenoemde zapvoerende pypen, of het Naavelpisvat. Een nader vertoog en verklaaring veeler alreeds genoemde deelen, vind men in de