Negenenvyftigste aftekening.
A. Het binnevlies, tot aan het begin van de Naavelband B. welke hier doorschynt, gescheiden. C. het Pisvlies, ten deele van het buitenste getogen en gescheiden. D. het buitenvlies, aan de Nageboorte vast. E. de loop en holligheden der zapbuizen. F. des Naavelbands, zoo kleine I. als groote H. Slagaderstammen en spruiten, op de bovenvlakte G. van de Nageboorte verspreid. Des Naavelbands K. grooter L. en kleener M. uitzetzels van Aderen. In deeze twee vaten vind men verscheidelyk geplaatste holligheden N. en uitpuilingen; O. wyst der zelver zaamenloop, of aan een voeging, aan, alwaar zy in de Streng, of Naavelband P. werden gesloten.
Eer ik echter dit werktuig verklaar en beschryf, zal ik noch eenige zaaken, welke omtrent de Nageboorte te toonen staan, voor laaten gaan. In de