Eenenzestigste aftekening,
Welks eerste Uitbeelding een Nageboorte aanwyst, A. ten deele van het aankleevende bloed en veel kliertrossen, het Buiten- B. Binne- en Pisvlies C. ontdaan, om te beeter de weeving der vaten D. en der zelver netsgewyze vlechtingen, te zien. E. de bovenvlakte van de Nageboorte, naar het Kind gestrekt, F. waar in veel bloedvaten gehecht zyn. G. verbeeld een gedeelte van de afgesneede Naavelband. De
II. Uitbeelding vertoond de gedaante van het Buitenvlies A. gescheiden van het Pisvlies B. met spelden uitgezet C. en op een papier D. gewonden. In de
III. Uitbeelding werd aangeweezen een Slagader A. uit de Naavelband gescheiden en met wind uitgezet, waar in men dan verscheidene holligheden en boezemkens ziet B.C. betekend de zelve Slagader, naar de lengte, geopend. De
IV. Uitbeelding steld de geopend Naavelbandsader A. en ook de Naavelband B. zelve voor oogen. De
V. Uitbeelding vertoond een stuk van een Naavelband A. en daar in de Slagaderen B. waar van de eene omgewonden, een knoop schynt te maaken, met rood- de Ader C. met bruin wasch gevuld is. De
VI. Uitbeelding doed een gedeelte van het Buitenvlies A. te gelyk met de twee soorten van bloedvaten B. ontbloot van klieren, zapvoerende buizen en pypen, zien.
De VII. en VIII. Uitbeelding vertoonen de alderdunste spranken, zoo van de Slagaderen, als Aderen, tot de Klieren gaande, welker zommige heel, andere afgebrooken en maar als vliezen, zich vertoonen; zommige zoo kleen werden, dat zy het gezicht ontvlieden. Hoe deeze Naavelvaten door de Naavelband in- en uit den buik gaan, werd ten deele getoond, in de