Tweeënveertigste aftekening.
A. De rechter Nier, met een Vlies vol vet B. alhier ten deele afgenoomen, bekleed. C. de linker, van het voornoemde bekleedzel ontdaan. D. de Nierklieren. E. een gedeelte van den beneden stam des Slagaders; eenige afgesneedene groote e. boven- en E. beneden takken, als mede eenige ongeschondene F. van de Slagader naar verscheiden wertuigen gaande. G. een gedeelte van de Holader beneden de Lever: eenige voornaame afgesneedene takken g. van de zelve, als ook geheel gelaantene G. gelyk aan de Slagader omtrent de Nieren, Ballen en der zelver aanleggende deelen, te zien is. H. de Pisleyders, door de Blaas I. met wind uitgezet, ten deele bedekt. Toch om met geschiktheid en bezonderlyken het vertoonde te doen zien en begrypen, zal ik beginnen te spreeken van de Nieren, laatende een verhaal en vertoog voor af gaan, wegens der zelver Klieren.
De Nierklieren D. leggen elk van de holle zyde eenes Niers (waar om zy Nierklieren, by uitstek, genoemd werden) een duims breedte en zyn uit veele klierkens, met een zelve vlies van buiten omtogen, gemaakt; toch om dat deeze loskens te zaamen hangen, hebben zy verscheidene gedaantens en middeholligheden, waar van eene groote zeer veel gemeenschap met de Bloedvaten heeft. De Nieren, twee in getal, waar van de rechter onder de Lever, de linker een weinig hooger, onder de Milt, ten deele tusschen, ten deele onder de plaaten van het Buikvlies, gevonden werd, hebben, gelyk in de