Veertigste aftekenings
I. Uitbeelding. A. gescheidene gedeeltens van de Buikspieren. B. het Net, naar boven getrokken, met den C. Kronkeldarm, in welke den band D. is uitgedrukt. De omleggende Darmen zyn, of E. de dunne, of F. de dikke. Het Darmscheil G. werd verdeeld in een dik- en met Vetbuizen vervuld en dun- of vliesachtig gedeelte: het eerste is aan het dunne, het tweede aan het dikke gedarmte vast. Het is eenigermaate trekrond van gedaante, hebbende veel tusschenbochten en veele vouwen, om alzoo te beter den slingerenden loop der darmen te volgen. Van het middepunt H. naar den omtrek I. is het een span breed; toch des zelfs lengte, van de eene tot de andere aanhechting, grie ellen, ja ook wel meerder. Het begind uit de bekleedzelen van eenige der eerste Wervelbeenderen van de lendenen. In het zelve vind men een groote meenigte van zenuwachtige weefzelen en vlechtingen, toch eene voornaame; ook een groot getal van klieren K. waar van'er een groote by het begin L. gevonden werd, door wiens lichaam een grooten loop, zaamenkomst en opeenhooping van vaten is: deeze, als ook de klieren, werden niet alleen in het voorgenoemde Vlies, maar ook in bezondere Vliezen en Vetbuizen M. bewaard en door de zelve geschraagd. Hier boven heb ik iets aangeroerd, wegens het begin der Melk- liever Gylbuizen uit de darmen, nu zal ik van zelve en hunne verdere verdeeling, omstandig handelen, onder de aanwyzing van de letteren der
II. Uitbeelding. De Melkaderen, of Gylvoerende buizen, A. alom uit de Darmen, B. alhier ter zyden gelegt, spruitende, eerste tot de kleene C. en van daar tot de groote middenklier van het Darmscheil D. loopende, werden met grooter pypen van den zelven af, naar den algemeenen ontfang- of vergaaderplaates des gyls, gevoerd, gelegen omtrent het laatste Wervelgebeente van den rug en de drie eerste der lendenen, aan welke alle het door veel vezelingen verbonden is; nu meerder naar de linker, dan rechter zyde strekkende. Het is gemaakt uit een hoop Klieren, waar van'er eene onder het peesachtig eynd des Middenrifs geplaatst is: de verdere, gemeenlyk drie, of vier, onderling taksgewys door Melkbuiskens te zaamen hangende, die van de Lendenen genoemd, werden benedenwaards tusschen den grooten stam des Slag- en Holaders gevonden: zy zyn van verschillende gedaante, groote en tusschenruimte, verscheidene spranken van hun eygen soort uitschietende en van watervaten ontfangende; zoo dat deeze geheele buis en des zelfs aangehechte deelen, zoo in den buik, als borst, de naam verdiend van Gyl- of Water vergaaderplaats; want van onbepaalelyk veel deelen koomen'er niet alleen vaten van de zelve soort in deezen buis, toch de voornaamste werden'er van de Lever naar toe gezonden, loopende naar de lengte van den Poortader; maar ook alle klierachtige gebuurdeelen schieten'er spranken naar toe. Na dat hy onder het Middenrif is doorgegaan en de naam van Borstbuis ontfangen heeft, voegd hy zich, met veel inplantingen, ter linker zyde aan de stam van de Slagader, hebbende omtrent het vierde, vyfde, ook wel zesde Wervelgebeente van de borst zomtyds verscheide spleeten, gaffeldeelingen, of scheidingen, gelyk blykt in de III. en IV. Uitbeelding. Wanneer hy tot de linker Oxelader E. komt, werd hy in den zelven, of dien, welke oner het Sleutegebeente leid, geplant; maar houd niet altyd deeze zelve plaats F. Aan den ingang vind men een G. Klapvliesken. De
V. Uitbeelding doed een gedroogd en opgeblaaze Gyl- of Melkbuisken A. zien, in het welk de Klapvlieskens B. verder van den anderen gelegen zyn, dan in (zie de VI. Uitbeeld.) het Watervatjen, op de zelve wys beried.
De Darmen weggenoomen zynde, koomen te voorschyn, gelyk men zien kan, in de