Vyfendertigste aftekening,
Wants des zelfs buitenste bekleedzel (zie de I. Uitbeeld. A.) ontfangt, behalven zyn bezondere peesachtige deelen, zyn vliezig uitspanzel van het Buikvlies, gelyk de Maagpyp ten de zyne van het gemeene vlies der ribben: des zelfs vezelen omtrekken de Maag naar zyn lengte en ten deele schuin. Tusschen dit en tweede loopen veel Bloedvaten, welke zeer gemakkelyk met wasch (zier de
II. Uitbeelding.) konnen gevuld werden. A. een gedeelte van de Maag. B. Aderen, met wasch gevuld, boven hun gewoone wydte uitgezet en met den anderen onderling vereenigd. Der zelver hairachtige spranken, met gyps gevuld, werden vertoond, in de
III. Uitbeelding: A. waar by zeer veel vlechtingen, verdeelingen en gedraaide onderlinge zaamenkomsten en inplantingen B. met verscheidene afgerukte vezelingen, te zien zyn.
De tweede Vliesplaat (zie de IV. Uitbeelding.) A. bestaat uit twee reijen van Spierbundelen, welke omtrents des Maags grond en monden dikst en kloekst zyn: de eerste B. van den eenen tot den anderen mond gestrekt, zyn meerder, of minder recht, of krom, naar de tusschenwydte van hunne gestrekheid: de tweede hoop der vezelen C. loopt kruisgewys schuin onder de eerste neder- en opwaards. Deeze twee Spierreijen werden echter aan de peesachtige uiteynden van het eerste vlies verknocht. Grooter van begryp werden zy afgebeeld, in de
V. Uitbeelding. A. Spierreijen, naar de lengte van de Maag gestrekt; B. schuinsche, onder deeze gespreid. Der zelver bezondere C. vleeschbundelen van een rey, werden van peesachtige D. ontfangen en verlengd.
Het derde, of inwendige Vlies, (zie VI. Uitbeelding.) moet men in driën verdeelen, immers ten minsten, gelyk drie plaaten, aanmerken. De inwendige uiterste vlakte A. is zacht en viltachtig; streekende des zelfs vezelen puntig omhoog: achter en tusschen zyn uitspanzel heeft het Klieren B. en klierachtige vaten of buizen, die, gelyk een vlies gestrekt, onderling zaamen hangen C. en zeer dunne vliesvezelen D. verbonden zyn.
Hier op volgd (zie de VII. Uitbeelding.) A. een ander, het welk, vlies- en peesachtig, ook met veel buizen B. verzien is: door deeze werden zeer veel groote Bloedvaten naar de voorgenoemde Klieren gezonden.
Dit geheele inwendige Vlies werd in veel en verscheidenlyk geschikte plooijen, of frontzelen, gevouwen, (zie de VIII. Uitbeelding.) welke, wanneer dit Vlies uitgespannen en van het aankleevende slym gezuiverd werd, bynaar verdwynen en niet dan een los en voos Vlies, met afgetogene Bloedvaten en Klieren, over laaten. Dit gestel is voor een gedeelte den Maagpyp gemeen; behalven dat die zoo vol klieren, noch viltachtig is en van buiten eenige vliesachtige vezelen van het Binneborstvlies ontfangd.
Den Maag werden twee monden toegeschreeven, waar van de grootste B. de bovenste, den Mond; de onderste, enger en kleender, C. gewoonlyk den Poortier genoemd werd. De bovenste, waar van ik omtrent het Middenrif gesprooken heb, is met een bezonder en groot gestel van trekrond loopende spiervezelen, gelyk ook de onderste, omtrent den welken al de vliezen verdikt werden, verzien. Deeze monden gedroogd, werden getoond, in de IX. de bovenste en in de X. Uitbeelding de onderste: aan deezen zyn gehecht de Darmen, welker uitwendige legging en draaijenden loop de derde Aftekening deezes Gedeeltens heeft vertoond. Het zyn lichaamen, of werktuigen, beeter zegt men, een lang, rond werktuig, beneden aan de Maag, gelyk des zelfs Pyp boven, vast, tot den aars uitgestrekt, op veel plaatzen in wydte en maakzel, zoo uit- als inwendig, gelyk mede van aanhecting, verschillende: toch gelyk het een aanvolgend gedeelte van de Maags is, zoo bestaat het ook, voor het meerderdeel, uit des zelfs weezenmaakende deelen; verschillende van de Maag, voor zoo veel des zelfs eerste vlies van het Darmschielbekleedende eenige trekronde vezelen, gelyk de Maagpyp van het Binneborstvlies, ontfangd, aan welke de tweede Spierreijen des tweeden Vliesplaats met peeseynden verbonden werden. De geheele loop, of buis der Darmen, is naar boven alom met Klieren, binne- by trossen en buitewaards met kloeker lichaamen en hoopen leggende, bezet, toch benedenwaards met meerder spierbundelen verzien. Na het ontdekken van der zelver maakzel in het algemeen, ga ik tot der Darmen onderscheidenheid over.
De Darmbuis werd in zessen, dat is, door zes benaamingen, verdeeld. De eerste van alle, is de