Drieëndertigste aftekening
En wel eerstelyk A. het Net, een dun, doorschynig en op veel plaatzen doorboord Vlies, gelegen aan den grond van de Maag, Lever en Mild, die onder des zelfs bedekzel leit. Het neemt van, of met het Buikvlies zyn begin, alwaar het zelve aan den rug gehecht is. Het bestaat uit twee wanden, ofte vliesplaaten, tusschen welke een zeer groote holligheid is. Van gedaante is het als een tasch van een vogelvanger. Het verschild veel in grootheid, nu tot den navel, dan verder uitgestrekt zynde. Des zelfs bovenste vliesplaat omvangt voornaamelyk den grond des Maags, des zelfs uitgang, de Maagdarm en Milts holle gedeelte: werdende aan deeze alle door vezelen gehecht en verknocht. Des zelfs benedendeel, of vliesplaat, aan den rug gehecht, omslaat een Lob van de Lever en het Maagsklierbed, ook de groote Darmen Buikklier genoemd; verder aan den Kronkeldarm gebonden, zit het wederom geheel aan den zelven en des Maags laager grond vast. De onderste boord van het Net, van alle ingewanden los, hangd, vloeid en slingerd gelyk een zak, nu hier, dan daar, over en op de Darmen. De Klieren, waar van het Net vol is, waaren juist in dit lyk naauwelyks zichtbaar; B. voornaamelyk zyn ze by den uitgang van de Maag en omtrent de Milt gelegen. Tusschen deeze wanden, of gestel der vliesdeelen, want ieder wand bestaat wederom uit een dubbel vlies, is zeer veel vets; waar terstond. Wyder werd alhier getoond C. de Maag, D. de Lever, E. des zelfs opschortende band. F. de spleet tusschen de Lobben van de Lever. G. een gedeelte van het Kronkel- H. der dunne en I. verdere dikke gedarmte. Men moet aanmerken, dat dit Net niet het derde gedeelte van het heeft, het welk men gewoon is in het zelve te vinden; ja ten opzicht van het zelve, in dit lyk, naauwlyks de gedaante had, of den naam van het Net verdiende, zynde zeer in een getrokken en gegroeid, konnende maar alleen des zelfs vliezen gezien werden, door het uitspreijen. Het vet van het Net is met bezondere zakjens omtogen en in
bezondere buiskens geplaatst. Hoe het zich gemeenlyk laat zien, vind men, in de Uitbeeldingen van de