Negenentwintigste aftekening.
De eerste van deeze A. is niet minder aan den Rug dan de Lendenen gehecht; want aan den rand van het zydelyk B. achterste gedeelte des Heiligen gebeentens C. en de doornachtige uitsteekzelen der Wervelbeenderen van de Lendenen D. hangende, ontfangt hy noch van de Ribben, E. aan welke alle hy benedewaards met een dubbel peesachtig verband, omtrent drie vingeren breedte van de doornen, gezet is, den meesten hoop der vezelen; ja des zelfs bundelen, zomtyds drie en zomtyds vier, over hen naast aan gelegene Ribben loopende, werden in de bovenste geplant: andere werden aan de volgende, met zommige reijen, verbonden en alzoo maakt ieder Spierbundel, van veel Ribben koomende, ook zyn peesachtige uiteynden. Derhalven zoude het getal zeer groot zyn, indien men ieder Spierbundel voor een bezondere Spier zoude willen tellen; maar zynde met kloeke Vliezen omtogen, moet men de zelve aanmerken, of begrypen, voor twee Spierrreijen, te weeten uit- en inwendige.
De voornaamste Spier des Rugs F. werd, met groot recht, de langste genoemd; want aan de uiteynden des G. Heiligen- en zyden gebeentens H. verbonden en met spiervezelen van de Wervelbeenderen der Lendenen I. vermeerderd zynde, gaat hy met de voorgaande opwaards, deeze omtrent het onderste Wervelgebeente des Rugs verlaatende, onderwyl aan ieder dwers uitsteekzel der Lendenen en Rugs Wervelgebeente verknocht, tot het eerste Wervelgebeente des Rugs.
Het tweede paar, K. het Halfdoornachtige, legt verbonden tusschen en aan de doornachtigheden van het Heilig, gebeente, L. al de dwersche aanzetzelen der Lendenen en al de doornachtigheden van het Wervelgebeente des Rugs gelyk vast omgrypende, M. tot dat het aan den eerste doorn des Rugs zich voegd en bepaald. Deezen Spier volgt, zie de