Achtentwingste aftekening
Behelst A. de tarbotgelykende Spier, ten deele vierkant en kloek van vleeschdeelen, aan de drie onderste B. van de Hals- en zoo veel bovenste C. doornachtige uitsteekzelen van de Rugwervelbeenderen gevoegd, ziet men zyn tegengestreke deelen aan den uitwendigen grond van het Schouderblad met verscheidene vezelen verbonden. D. de zelve Spier ten deele gescheiden. E. aan den deezen hing een ander F. nooit meerder van my gezien; boven mede aan het vierde Wervelgebeente van den Hals, benedewaards aan den bovensten hoek des Schouderblads gezet. De derde, by uitneemenheid den Oplichter genoemd G. en in de zestiende en zeventiende Aftekening grooter afgebeeld, gelyk als uit het bekleedzel van de dwersche uitsteekzelen van het tweede, derde, vierde en zomtyds vyfde Halswervelgebeente met verscheidene Peesbundelen opschietende, werd in het midden zeer sterk te zaamen gepakt; want de wederzydsche Vleeschkolommen en Peesbundelen ontfangen hun overgestrekte deelen: hy werd dan, kloek van vleesch en peezen zynde, aan den minderen bovenhoek des Schouderblads vast gemaakt bevonden H. De vierde, in de twintigste Aftekening met de letter K. aangeweezen, de kleene voor aan het lichaam geplaatste Zaagtandgelykende, onder de Borstspier schuilende, is met vier uitstrekkingen aan zoo veel der bovenste Ribben, uitgenoomen den eersten, gevoegd, werdende met het ander aan het raavenbekgelykende uitsteekzel des Schouderblads verbonden. Wyder koomen in deeze Aftekening voor oogen, I. de achter geplaatste Zaagtandgelykende bovenste, K. onderste, zommige Schouder- als L. den Griekschen δ gelykende, zommige van den Rug gescheidene, gelyk M. den breedsten en ook der Lendenen Spieren, welke zyn, N. de Heilige Lendenen Spier, O. de langste des Rugs, P. de Halfdoornachtige, Q. de Heilige en R. de Vierkantige: zie hier op de